Eén week oorlog (Bevrijding, een groot goed, maar altijd te duur betaald)
Vertelster maakte het bombardement mee waarbij het huis van de familie werd verwoest. Haar Joodse vader was als …
Het was een mooie zonnige morgen in mei, maar de vrolijke sfeer die ik anders voelde op zo'n dag, was er niet. Overal stonden groepjes mensen te praten en ook mijn moeder was met mij, mijn broertje van vier en mijn zusje van anderhalf, naar buiten gegaan. Uit de gesprekken begreep ik dat er oorlog was, maar dat zei me toen nog niet zo veel. Maar de aaneenschakeling van gruwelijke gebeurtenissen in die paar dagen daarna, van tien tot veertien mei, was genoeg om me die angst voor oorlog voorgoed bij te brengen.
Wij woonden destijds in de Tuindersstraat, tegenover het zwembad. Beneden ons was een ruimte waarin godsdienstige bijeenkomsten werden gehouden en volgens veel mensen was die ruimte bomvrij. Mijn moeder besloot, met nog meer buren, dat we daar dan maar moesten schuilen. In de huizen was het onveiliger en op straat durfde je bijna niet meer te komen. Overal hoorde je schieten, glasgerinkel en geschreeuw. Het leek of het nooit meer stil zou worden. Ook in die ruimte waar we schuilden, met al die mensen en kinderen, was het nooit stil. Na een paar dagen, het was 13 mei, kwam mijn oom op een motor naar de Tuindersstraat en vroeg aan mijn moeder of wij naar zijn huis kwamen, want in het Westen was het betrekkelijk rustig en bijna de hele familie was daar. Dat hebben we toen gewaagd. Mijn moeder met mijn zusje op de arm en ik met mijn broertje aan de hand, zo liepen we naar de Jagerstraat. De straten waren bezaaid met glas en er hing een vreemde lucht in de stad. Het was een beetje een onwerkelijke tocht. Ik kan me niet meer herinneren of er veel of weinig mensen op straat waren. Ik weet alleen dat ik mijn broertje goed vast moest houden en dat ik goed achter mijn moeder moest blijven. Toen waren we opeens in de Jagerstraat en bij de familie. Ik voelde me daar een stuk veiliger. Het enige akelige op dat moment was, dat mijn vader niet bij ons was. Hij was gemobiliseerd en we hoorden natuurlijk niets van hem.
Maar toen kwam het bombardement. Alles wat er in de dagen daarvoor was gebeurd, was niets vergeleken bij dat. Het gieren van de bommen, de vreselijke klappen als ze insloegen, de grote zwarte rookwolken in de lucht en de afschuwelijke brandlucht, ik dacht dat het nooit meer ophield. Maar het hield wel op, op de dag dat ons vernield Rotterdam zich gewonnen moest geven. De mensen kwamen weer naar buiten en mijn moeder wilde graag gaan kijken hoe het met ons huis was. We waren weggegaan met niets anders dan de kleren die we aanhadden en we hadden die kleren ook 's nachts niet meer uitgehad. We konden dus nu best wat gaan halen. Ik, als oudste, mocht met mijn moeder mee. Samen konden we vlugger lopen dan met de kleintjes er bij. Hoe dichter we echter bij het centrum kwamen, hoe grote de ravage. En toen kwamen we op de plaats waar eens de Tuindersstraat was. De bomvrije schuilplaats was weg, ons huis was een grote berg puin en overal waren mensen in die puinhopen naar iets aan het zoeken. De wanhoop en de tranen van mijn moeder, het was allemaal even verschrikkelijk. We zijn maar weer teruggegaan naar het Westen. We hadden niets meer. Omdat we ook nog steeds niets van mijn vader hadden gehoord, besloot mijn moeder hem te gaan zoeken. Hij was gelegerd in Den Haag. Op een dag vertrok mijn moeder met mijn kleine zusje. Mijn broertje en ik bleven bij de familie. Na veel omzwervingen heeft mijn moeder mijn vader inderdaad gevonden. Hij was zwaar gewond en lag in het Bronovo Ziekenhuis in Den Haag. Dit was dus voor ons het resultaat van een week oorlog. Mijn vader oorlogsinvalide en wij dakloos en berooid.
Het was maar goed dat wij toen nog niet wisten, dat het vijf lange jaren zou gaan duren. En onze beker was nog niet leeg. Er stond ons nog groter leed te wachten. Het besef wat oorlog is, is me toen wel heel snel en grondig bijgebracht. Na die eerste rampzalige week was de binnenstad van Rotterdam een grote puinhoop. Woningen, winkels, kantoren kerken, synagoges, ziekenhuizen, cafe's, theaters, alles was uit de binnenstad verdwenen. Er waren ± 77.000 mensen dakloos en 874 inwoners hadden het niet overleefd. Een treurige balans. Na enkele weken werd ons een twee-kamerwoning toegewezen op de Oude Binnenweg en probeerde mijn moeder weer een beetje een bestaan op te bouwen. Ik ging ook weer naar school in een noodgebouw, want ook mijn school was gebombardeerd, en zo nam ons leven weer een beetje ''normale" omstandigheden aan. Maar de zorg om mijn vader bleef. Hij lag nog steeds in het ziekenhuis in Den Haag en had al diverse operaties ondergaan. Langzaam maar zeker knapte hij toch wat op en toen hij weer redelijk kon lopen kwam hij soms wel eens een weekend naar huis. Dan was het voor ons echt feest!
In de loop van 1941 is hij ook nog een paar maanden gerevalideerd in Aerdenhout. Daar was een herstellingsoord voor gewonde militairen genaamd ''Kareol". Na enige tijd moest hij weer terug naar den Haag voor weer een operatie. Hij herstelde weer en (het was inmiddels 1942) werd ,,lopend patient," maar weekenden naar huis was niet meer mogelijk. Hij was Jood, droeg een ster op zijn jas en mocht dus niet meer met de trein reizen. Op een kwade dag, om precies te zijn 5 oktober 1942 verliet hij even het ziekenhuis om een boodschapje te doen, zonder jas en dus ook zonder ster. Op straat werd hij aangehouden door twee Duitsers en moest hij zijn persoonsbewijs laten zien. Daar op stond een J. gestempeld en was hij dus in overtreding volgens zijn aanhouders. Hij is toen overgebracht naar de gevangenis in Scheveningen, het welbekende ''Oranjehotel". Mijn moeder heeft hemel en aarde bewogen, met brieven aan allerlei instanties om hem weer vrij te krijgen, maar het mocht allemaal niet baten. Op 6 november 1942 is hij doorgestuurd naar kamp Amersfoort. Zowel uit het Oranjehotel als uit kamp Amersfoort hebben wij een brief van hem ontvangen. In december 1942 is hij van kamp Amersfoort weer naar het Oranjehotel overgebracht. Op 19 januari 1943 is hij gedeporteerd naar Auschwitz alwaar hij op 2 februari 1943 is omgekomen, 36 jaar oud.
Wat dit voor ons gezin betekend heeft is niet in woorden uit te drukken, maar voor mij, en ook voor mijn broer en zus nog altijd voelbaar. En niet alleen mijn vader verloren wij. Ook onze grootouders, ooms, tantes, nichtjes en neven hebben de kampen niet overleefd. Mijn opa, destijds 63 jaar, is uit zijn huis gehaald en op 15 oktober 1942 in Auschwitz omgekomen. Mijn oma, toen 59 jaar is op 26 februari 1943 uit het Israëlitisch ziekenhuis, via Loods 24 en Westerbork op 5 maart 1943 in Sobibor omgekomen. Zo verging het dus mijn hele familie. En eindelijk, na 5 lange, bange jaren werden we op 5 mei 1945 eindelijk verlost van onze bezetters.
Vertelster maakte het bombardement mee waarbij het huis van de familie werd verwoest. Haar Joodse vader was als gemobiliseerde militair gewond geraakt. Hij werd opgepakt en via het Oranjehotel, kamp Amersfoort naar Auswitz gebracht, en kwam daar om in 1943. Ook andere familieleden werden gedeporteerd.
details
- Inventarisnummer
- V45
- Trefwoorden
- aspirine bombardement Bronovo genezen Herstellingoord hospik medische medische dienst militair Mobiliseren Nederlandse leger Noodwoning oorlog Rode Kruis sobibor uitrusting verpakken verzorgen ziekenhuis
- Namen
- M. Wessel
- Datum/periode object
- 2010.12.16
- Gebeurtenis
- 1940
- Plaatsen
- Auschwitz Den Haag Jagerstraat Oude Binnenweg Rotterdam Sobibor Tuinderstraat Westerbork Ziekenhuis
- Thema's
- Bombardement
- Datum of periode
- May 10, 1940 May 5, 1945