Miep Smith-Wessel was 9 jaar toen de oorlog begon en woonde in de Tuindersstraat met een jonger broertje en zusje. Haar vader werd opgeroepen als soldaat, is tijdens de oorlog al snel ernstig gewond geraakt en is nooit meer thuis komen wonen. Bij het bombardement op 14 mei is het huis verwoest, haar moeder en de andere kinderen waren op dat moment bij een oom en tante.
In 1944 kreeg moeder tuberculose en moest naar het ziekenhuis. Wij als kinderen werden verdeeld over grootouders en buren, maar dat liep niet zo goed en we hebben op heel wat adressen geslapen. Uiteindelijk gingen mijn broertje en zusje naar een particulier kindertehuis aan de Albrecht Engelmansstraat. Ik was 13 jaar en woonde bij buren, waar ik 'de deur ben uitgegooid'. In 1943 was er een Razzia in de straat en de buurman werd opgepakt, dat was een hectische dag. Die middag ben ik ten onrechte beschuldigd van diefstal van suiker en ik kon vertrekken. Ik pakte mijn kleren in een kartonnen doosje en wist niet waar ik naar toe moest. Toen ben ik eerst de hele dag op straat gaan dolen. Ik had toen zelf bedacht om pas tegen spertijd naar een oom en tante in de Jagerstraat te gaan. Ze konden met toch moeilijk in spertijd weer de straat op sturen. Ik heb daar een paar maanden gezeten en ben uiteindelijk bij mijn grootouders gaan wonen. Ik heb er grote hekel aan verhuizen aan over gehouden en blijf het liefste thuis.
De vader van Miep Smith-Wessel is op 36-jarige leeftijd in 1943 in Auschwitz gestorven. In 1946 kwam haar moeder uit het Sanatorium. Als 15-jarige heeft ze haar jongere broer en zus uit het kindertehuis gehaald en alle zorg op zich genomen.
De schrijfster moest, na verwoesting van het familiehuis tijdens het bombardement, en vader in concentratiekamp en moeder in sanatorium, enkele malen gedwongen verhuizen.