"Toen de oorlog uitbrak woonden mijn ouders en ik in het centrum van Rotterdam. Het werd zeer hevig: 's nachts niet slapen, luchtalarm, het aanzwellend geluid van vliegtuigmotoren, dan het fluitend geluid van vallende bommen gevolgd door explosies. Wij zaten op de trap van het huis. Door het bovenlicht van de voordeur zagen wij een vuurregen. Mijn vader drukte mij tegen de muur (Een wanhopige poging tot bescherming?).
Mijn vader besloot dat mijn moeder en ik voortaan bij familie in Bergschenhoek moesten slapen. 's Avonds liepen wij er heen (over de Grindweg), 's morgens weer terug. Ik zat toen op de lagere school in Rotterdam. (Voor zolang als het duurde, want de invallers maakten er een kazerne van. Enige jaren heb ik geen onderwijs gehad, maar probeer dit nu niet te laten merken.)
In die tijd was alles verduisterd. Het was 's avonds en 's nachts volkomen donker. Toch stootte ik naar verhouding weinig mijn koppetje tegen bomen etc.
Uiteraard afhankelijk van het seizoen en het weer liepen wij samen met een groep andere Rotterdammers onder een indrukwekkende sterrenhemel.
Ansichtkaart uit collectie OVMR nr 6686
We liepen (zwijgend) onder een geweldig hemel licht. Sterren die waren overal. Ik zag geen onderscheid. Alleen al de Melkweg was als een sluier van rook. Het was overdonderend en ook beangstigend. Er was een onderwijzer die ons vertelde over het steelpannetje etc. en dat aanwees. Maar ik, in die tijd 7 jaar, herkende het niet. Ik zag het niet. Maar de allesoverweldigende sterrenhemel is mij altijd bijgebleven.
Soms was er alarm. Stralen van zoeklichten speurden de hemel af. En plotsklaps was er op de kruising van twee lichtstralen een oplichtende punt die bewoog. Een vliegtuig. De hel brak los. Het zou en het moest immers vernietigd worden. Gelukkig - gelukkig heb ik er nooit een neergehaald zien worden.
Vanuit ons veilige huis in Bergschenhoek keken wij in de katholieke kerk. De deuren stonden wijd open. De dorpspastoor lag plat op de grond met gespreide armen en benen voor het altaar. Ik hoorde hem niet maar ik dacht: hij zal bidden.
En vanuit Rotterdam klonk de hel. Ik dacht aan mijn familieleden die daar waren.
De oorlog ging over en wij leven nog (wij wel). O ja, tulpenbollen zijn redelijk te eten, maar begin nooit aan hyacintenbollen. Vergeet ook niet suikerbiet uit het vuistje.
Nu worden regelmatig de alarmsirenes getest. Ik kijk dan om mij heen. Iedereen loopt onverstoorbaar door. Ik word koud en bang. Ik wacht op het aanzwellend geluid van de vliegtuigen....
Vele jaren later werd ik lid van sterrenvereniging 'Euroster'. Er was een excursie naar de ESA in Noordwijk. Samen met een vader met twee volwassen zonen liepen wij langs de producten van menselijk vernuft. Ik zei: 'Ongelooflijk toch, dit kunnen wij en toch elkaar ellende bezorgen of doden'. De vader keek mij kort aan en zei: 'Het zit in de mens'."