Herinneringen van Rotterdamse jongen in oorlogstijd
Schrijver beschrijft zijn leven in Rotterdam in de periode 1940-1945. Hij maakt diverse keren een tocht op de fiets …
Herinneringen van een Rotterdamse jongen in oorlogstijd Rotterdam Zuid, Bloemhof, 10 Mei 1940
''s Morgens vroeg maakt Pa me wakker. "Jongen, sta op, het is oorlog". Buiten is lawaai, vliegtuiggeronk, schieten. Op de radio de ene onheilstijding na de andere. Oorlog. Moe is er niet. Die is in Papendrecht, om zieke oma te helpen. Er is geen gas. Wel elektriciteit. We proberen water te koken op een omgekeerd strijkijzer. Tegen acht uur zeg ik "Pa, ik ga naar school". "Hoe haal je dat nou in je hoofd jongen, er is natuurlijk geen school. Het is oorlog" zegt Pa. Dat er geen school zou zijn is voor mij onbestaanbaar. Ik sluip de deur uit. Het is ongewoon stil op straat. Als ik bij school kom, aan de Hillevliet, is alles uitgestorven. Zou Pa dan toch gelijk hebben? Ik kan het niet geloven, klim op het hek voor de school en kan zo in mijn klas kijken. Leeg! Tevreden loop ik naar huis. Geen school! Oorlog is zo gek nog niet.
Onderweg zie ik twee oudere mannen. Met verbeten gezichten hebben ze een Duitse parachutist stevig in zijn kraag. Een jonge knul, die kennelijk met de situatie ook niet goed raad weet, een beetje lacht en zich helemaal niet verzet. Nieuwsgierig loop ik er achteraan. Op het politiebureau Sandelingplein wordt hij afgeleverd, onder goedkeurende attentie van toestromend publiek. Je ziet ze denken, als we zo makkelijk Duitse soldaten kunnen vangen, dan hoeven we niet bang te zijn.
Dan stroomt langzamerhand Rotterdam Zuid vol met Duitse troepen. De Groene Hilledijk en de Beijerlandselaan staan vol met Duitse voertuigen. Ze kunnen niet verder want de Maasbruggen worden verdedigd door de mariniers. De Rotterdammers vergapen zich aan de Duitse soldaten en hun perfecte bewapening. Als ik met Pa over de Beijerlandselaan loop en het kruispunt met de Putselaan nader, grijp ik hem plotseling bij de arm. "Pa kom snel mee, terug”. Wat hij niet zag en ik wel, was dat een Duitse onderofficier mannen bij de arm pakte en hen dwong om een loopgraaf te graven op het kruispunt.
Dan is het 14 mei. Staande in ons achtertuintje zien we grote aantallen vliegtuigen aankomen. Plotseling vallen er voorwerpen uit. Bommen! Het is dan dat de hel losbreekt, zij het enige afstand bij ons vandaan. De capitulatie. Moe komt thuis. Ze had vanuit Papendrecht Rotterdam zien branden en doodsangsten uitgestaan om man en zoon. Met moeite hadden haar broers haar vast kunnen houden.
We lopen door het brandende centrum. Straten die van voor tot achter aan beide kanten in brand staan. Hitte, rook stank. Ontzet wijzen Pa en Moe elkaar gebouwen aan waar ze herinneringen aan hebben. Nu een inferno. Korte tijd later wordt Pa ingedeeld bij de puinruimers. Ik zie hoe met dynamiet aan de Blaak restanten en fundamenten van gebouwen worden opgeblazen.
School wordt hervat. In onze klas zit een N.S.B. jongen. Hij wordt gepest, maar we moeten wel oppassen, want hij dreigt ons aan te geven. Eén keer is het menens en gaat hij naar bureau Sandelingplein. Angstig lopen we achter hem aan. Maar dan zien we tot onze opluchting dat hij doorloopt. Bedenkt zich kennelijk. Op straat zie je steeds meer uniformen: Wehrmacht, Kriegsmarine, Luftwaffe, SS, NSB, WA, Jeugdstorm, NSKK. Een keer ben ik op straat bij school (Mulo Zuid Polderstraat) niet beleefd genoeg geweest tegen een arrogante SS snotneus. Hij gaat naar het hoofd van de school om zich te beklagen en mijn bestraffing te eisen. Maar meneer Meijer weet de zaak te sussen. Onze leraar Duits was een NSB'er. Hij werd door de andere leraren geboycot en door ons gepest, voor zover we durfden.
Relletjes met Volk en Vaderland colporteurs, WA'ers, Winterhulp collectanten, op het drukke kruispunt Hillevliet/Randweg/Groene Hilledijk. Mussert spreekt in het Colosseum theater aan de Beijerlandselaan. WA lijfwacht staat twee uur onbeweeglijk voor de entree. Joodse buren verdwijnen geleidelijk.
Langzamerhand begint het moeilijker te worden wat betreft eten. Wij hebben daar nog niet zo erg last van, want we krijgen regelmatig pakketten met tarwe e.d. toegestuurd van boer Fledderus uit Ruinerwold in Drenthe. Met hem had onze familie ooit, om een mij onbekende reden, een relatie gekregen.
Het wordt 1944. Door de spoorwegstaking is vanuit Drenthe vervoer niet meer mogelijk. Hongerwinter komt eraan. Suikerbieten! We hebben echter nog een belangrijke strohalm. Moeder's zuster Maaike woont in Heukelum bij Leerdam, waar ze met oom Kees een kleine boerderij heeft. Af en toe onderneem ik een fietstocht naar Heukelum en kom dan terug met kaas, boter, eieren e.d. Belangrijk, wanneer moeder meedeelt dat er nog een broertje of zusje op komst is.
Een probleem wordt de fiets. Onderdelen zijn niet meer te krijgen. Ik moet weer een keer naar Heukelum. Het lukt mij oom Dorus, die nog een bruikbare fiets heeft, zover te krijgen dat hij mij zijn fiets leent. "Maar denk erom jongen, als je die fiets kwijt raakt, ik breek allebei je benen”. Ik kom bij de Alblasserdamse brug en tot mijn ontzetting staan daar Duitsers fietsen te vorderen. "Stellen Sie das Fahrrad dahin !". Ontgoocheld sta ik daar. Wat nu te doen. Heukelum mislukt. Hoe kom ik oom Dorus onder ogen? En, hoe kom ik terug naar Rotterdam.?Ik vat al mijn moed tezamen, loop op de op het oog belangrijkste Duitser toe en begin in mijn beste Mulo Duits een betoog. "Wie komm ich nun zurück nach Rotterdam, kann ich mit einem Wehrmachtwagen mitfahren, das Fahrrad gehort meinem Onkel, er bricht mir die Beine, ich musz nach druben um Essen für meine kranke Mutter, etc., etc." De Duitser staart me aan, trekt uiteindelijk zijn schouders op en snauwt dan: "Mensch, nimm das Fahrrad und hau ab". (Joh, neem die fiets en sodemieter op). Vol ongeloof pak ik de fiets en keer pijlsnel om. Maar ik realiseer me dat ik niet terug, maar de brug over moet. Dus weer langs die Duitsers. Maar die hebben geen belangstelling meer voor die 'ouwehoer'.
Dan is er de kwestie "Ome Gerrit" uit 's Gravendeel. Een doodgoeie man. Nogal op mij gesteld. Is zelf kinderloos. Hij is beurtschipper. Zoals veel kleine middenstanders is hij in de ban geraakt van de NSB ideologie. Onze familie boycot hem, tot zijn verdriet. Als de Landwacht wordt opgericht laat hij zich in zijn onnozelheid overhalen lid te worden. Op een zondagmorgen wordt er gebeld. Mijn vader kijkt naar buiten en schrikt zich dood. Duitsers! Ik schraap vliegensvlug illegale krantjes bij elkaar, ren de achterdeur uit en verberg ze in het kolenhok. Bevend doet vader de deur open. Daar staat ome Gerrit, met een Landwacht collega. Uniform, geweren. "Ja, we waren in de buurt en dachten kom we gaan bij Siem en Annigje koffie drinken". Dilemma, binnen laten of de deur dicht smijten. Toch maar binnenlaten. Geweren worden in de hoek gezet. Dat is mijn kans. Als ik met zo'n geweer in de hand sta om het eens van dichtbij te bekijken, verslikt ome Gerrit zich in zijn koffie van de schrik. Gelukkig vertrekken ze weer gauw, voelen dat ze niet erg welkom zijn.
De trips naar Heukelum werden problematisch. De Alblasserwaard werd spergebied. Je mocht er niet meer in en zeker de brug bij Alblasserdam was taboe. Bij een speurtocht langs de Lek ontdekte ik dat er iemand in Ammerstol was, die 's nachts met een roeiboot mensen overzette. Uiteraard tegen betaling. Ik onderhandelde met hem en een jekker van mijn vader vond hij genoeg om mij over te willen zetten. Een paar dagen later kwam ik, met jekker, 's avonds bij hem. Met een paar andere passagiers wachtten we in het donker in het struikgewas tegen de dijk tot een Duitse patrouille voorbij was. Daarna snel de dijk over en, met de fietsen, de roeiboot in en zo geruisloos mogelijk naar de andere kant. Dan vanaf Groot Ammers naar Heukelum, waar ik in het holst van de nacht aankwam. Maar de Alblasserwaard weer uit was ook een probleem, n.l. ook verboden. Dat lukte alleen als je daarvoor een Ausweis had. Zo'n Ausweis kon je krijgen als je kon aantonen dat je van buiten de Alblasserwaard was en er kwam voordat het spergebied werd. Bij de Ortskommandantur in Leerdam kon je proberen zo'n Ausweis te krijgen. Er stond een hele rij, nog voor het kantoor open ging. Het is me gelukt. Geholpen heeft misschien dat ik een dame hielp haar fiets mee naar binnen te brengen toen ze aankwam. Dat bleek de secretaresse van de Ortskommandant te zijn. Met het Ausweis kon ik "legaal" via de brug bij Alblasserdam terug. Maar daar wachtte me een onaangename verrassing. Op de oprit van de brug stond een Duitse schildwacht. Na het checken van mijn Ausweis ging hij een ongezonde belangstelling tonen voor de levensmiddelen die ik bij me had. Het kwam er op neer dat hij een deel ervan opeiste! Ik verzette me uit alle macht en stak een hele tirade af: "Alles voor mijn kranke Mutter, denken Sie an Ihre eigene Mutter, optreden tegen Zivilisten ist doch nicht gestattet, enz.” Daarna pakte ik mijn fiets stevig vast en liep bij hem vandaan, de oprit verder op. Met doodsangst, want ik dacht, dat pikt hij natuurlijk niet. Er gebeurde niets, maar ik zal nooit mijn opluchting vergeten toen ik over de kromming van het brugdek was. Want ik dacht, als hij nu nog schiet kan hij me niet meer raken!
Bij de grote november razzia ontspringen Pa en ik de dans. Hij is net boven de kritieke leeftijd en ik eronder. Ik zie de mannenmassa door de Oranjeboomstraat trekken, begeleid door SS'ers. Eén SS'er valt op door zijn oranje sjaaltje!
Het wordt 1945. Strenge winter. Zwarte handel. Een brood 60 gulden, een ei 10 gulden. Honger. Dode mensen op straat. Een plan rijpt, uit nood, om een tocht naar Drente te maken, per fiets, om bij boer Fledderus tarwe te kopen. Tante Nel, nicht Truus en ik vormen het reisgezelschap. Het is februari, sneeuw en ijs. We gaan op pad. Mijn fiets heeft heel slechte banden. Al voor Gouda heb ik een lekke band. Als dat bij Gouda weer gebeurt en de stukken van de band in het rond vliegen besluit ik die ellendige banden van de velgen te rukken en op de kale velgen verder te rijden. De eerste dag komen we tot Utrecht, waar we bij kennissen slapen. De tweede dag tot Wezep, waar we in een lege school slapen, op stro. De derde dag komen we aan in Ruinerwold. Daar wacht ons een koude douche. Boer Fledderus is totaal niet in ons geïnteresseerd en probeert ons zo snel mogelijk kwijt te raken. Daar slapen is uitgesloten. Zijn dochter bekijkt ons als schooiers. Ze is druk bezig zich op te tutten voor een dansavond in Hoogeveen. Met een kilo’tje tarwe druipen we af. Wat nu? We besluiten, nu we toch in Drente zijn, boerderijen af te gaan. Zo scharrelen we hier een kilot’je tarwe, daar een half kilo’tje rogge bij elkaar. Het wordt donker, het is mistig en we verdwalen. We hebben geen idee meer waar we zijn. Dan doemt er uit de mist een man met een fiets op. Hij vraagt waar we heen moeten, of we weten dat het spertijd is. We leggen hem onze situatie uit. Wever, zoals hij heet, neemt ons mee naar zijn huis, in Beilen. Tante Nel en Truus kunnen bij hem en zijn vrouw slapen. Mij brengt hij bij boer Wolters onder. Ik had m'n zak graan bij Wever laten staan. Toen ik die de volgende morgen meenam leek hij me wat zwaarder te zijn geworden. Het touwtje waarmee hij dichtgeknoopt was had twee knopen. Maar ik had met drie knopen dichtgeknoopt. Hij had wat tarwe in de zak gedaan zonder wat te zeggen. Hij weigerde absoluut geld. Ik neem aan dat hij het geld dat ik in een bloempot stopte wel gevonden zal hebben. Na nog wat boerderijen zonder veel succes afgegaan te zijn (we waren niet de enigen) besloten we tot de terugreis. Koud, nat en moe kwamen we 's avonds in Staphorst aan, zoekend naar onderdak. Dat werd boerderij na boerderij geweigerd. Bij de pastorie tegenover de kerk in Rouveen belden we aan. Een dominee zou toch wel een oplossing weten. Maar dat viel knap tegen. Ik zie me nog voor die deur staan, de gang in kijken. Licht, warm, behaaglijk. Een andere wereld. Toen de deur zonder resultaat voor ons weer dichtgedaan ging worden, deed ik een laatste verzoek. "Mag ik dan misschien vannacht hier in de gang op de grond slapen?" "Geen sprake van joh" en de deur ging stevig dicht. Totaal ontredderd sjokten we verder in de sneeuw, met natte voeten. Maar als de nood het hoogst is .... Bij boer Witkamp werden we liefderijk ontvangen. In de sfeervolle, warme kamer, rode plavuizen vloer, met wit zand bestrooid, zaten we om de warme grote kachel, onze verkleumde voeten warmend op de rand rondom de kachel. En we kregen te eten. Het was alsof we in het paradijs waren. Ik sliep op de hooizolder als een marmot. De volgende dag verder. In Zwolle liepen we tegen een razzia aan. Maar omdat ik onder de gevaarlijke leeftijd was had dat geen gevolgen. Een berucht punt dat gepasseerd moest worden was de IJsselbrug bij Zwolle. Daar stond de Landwacht te controleren. Veel mensen raakten hun met moeite bijeengesprokkelde spullen kwijt aan deze schoften. Het lukte ons om op een wat minder bewaakt moment zonder kleerscheuren de brug te passeren. Maar toen. Het steeds op de kale velgen rijden had mijn fiets natuurlijk geen goed gedaan. Ik had al gezien dat in de velg van het achterwiel een overdwars haarscheurtje ging ontstaan, dat geleidelijk verder kroop. En toen gebeurde het. In Oldenbroek. Met veel gekraak zakte ik door het achterwiel. Daar stonden we. Met veel moeite kon ik het wiel weer een beetje rond buigen. Maar verder fietsen was uitgesloten. Informeren naar een achterwiel bij een plaatselijke fietsenmaker leverde als reactie op: "Jongen, je bent de vijftiende vandaag. Wielen heb ik allang niet meer". Er zat voor mij niets anders op dan de reis verder lopend voort te zetten. Met moeite kon ik tante Nel en Truus overreden verder te fietsen, daar het geen zin had gedrieën te gaan lopen. En daar ging ik, lopend met de fiets aan de hand, de zak met tarwe/rogge op het stuur en het kreupele achterwiel steunend en kreunend ronddraaiend. Die avond kwam ik tot Harderwijk. Een feest daar was de soepfabriek van Fina (California), die aan alle passanten gratis warme soep uitreikte. Ik vond een slaapplaats bij iemand die kapitein van een IJsselmeer boot bleek te zijn. Het kostte twee gulden. De volgende ochtend vertrok ik, met twee sneetjes brood. Dat was mijn hele maaltijd voor de hele dag. Ik heb die dag vijftig kilometer gelopen, langs de Zuiderzee straatweg tot Amersfoort en verder naar Utrecht, waar ik wist dat ik slapen kon. Sneeuw en ijs, honger, dorst (water kunnen drinken onderweg bij een klooster, eten hadden ze niet). Af en toe wegduikend voor een overkomende Spitfire. Die waren nogal schietlustig. Maar vóór Utrecht zag het er toch nog kwaad uit. Bij De Bilt begaven mijn krachten het. Ik verloor het bewustzijn en viel in de sneeuw langs de weg. Het was al donker. Ik kwam bij omdat ik klokken hoorde luiden. Dat heb ik nooit kunnen begrijpen omdat alle klokken allang door de bezetter waren gevorderd! Tot mijn verbazing lagen mijn fiets en de zak graan nog naast me. Ik grabbelde alles bij elkaar en sjokte Utrecht binnen. Alles was stil en verlaten, het was inmiddels spertijd geworden. Plotseling hoorde ik laarzen stampen. Een Duitse patrouille? Ik dook een portiek in. Het werd stil. Ik kon niet meer. Ik drukte op de bel van de deur waarvoor ik stond. Na enige tijd ging een klein luikje in de deur open en er verscheen een vrouwengezicht, angstig. Begrijpelijk, want als er na ingang spertijd werd gebeld dan betekende dat meestal niet veel goeds. "Mevrouw, mag ik alstublieft een glaasje water", vroeg ik. Ik zie die vrouw nog door de gang naar de keuken lopen, kennelijk opgelucht dat ze er met een glaasje water vanaf kwam. Zonder verdere wederwaardigheden bereikte ik mijn overnachtingsadres.
De volgende dag. Ik dacht, ik heb gisteren vijftig kilometer gelopen, van Utrecht naar Rotterdam is ook vijftig kilometer, dus dat moet nu lukken. Nee dus. Na dertig kilometer strompelde ik tegen de avond Gouda binnen, volslagen uitgeput. Ik vond een slaapplaats bij een luchtbeschermingspost aan een gracht, waar in een vertrek van ca. twintig vierkante meter zo'n dertig mensen bivakkeerden. Het was er zo vol dat liggen uitgesloten was. Maar ik was zo kapot, ik moest met alle geweld liggen. Tegen de muur stond een wandkast. Ik schatte dat ik daar net op kon liggen. Ik vroeg aan een paar mannen of ze me daar op wilden helpen. "Ben je gek jongen. Die kast is zo smal, daar donder je zo van af". "Help me er nou maar op" zeurde ik. "Nou, als je dan zo eigenwijs ben". Ik op de kast. Ik sliep binnen de seconde en ben er niet afgedonderd. De volgende morgen om vijf uur, einde spertijd, werden we naar buiten gebonjourd. Zonder eten uiteraard. Het vroor dat het kraakte. Bij Nieuwerkerk kon ik het laatste stuk tot Rotterdam meerijden op een kar, paard en wagen. Dat kwam goed uit, want mijn schoenen kon je nog nauwelijks zo noemen, totaal versleten. Maar toen in Rotterdam. Lopend naar huis waren er meer en meer types die een ongewenste interesse toonden voor wat er dan wel in die zak zat die ik bij me had. De angst sloeg toe, zou ik dan in het zicht van de haven nog beroofd worden van wat ik met zoveel moeite verworven had. Hoe ik thuisgekomen ben weet ik niet meer, als in een roes. Toen mijn moeder de deur open deed zakte ze bijna in elkaar van emotie. Wat had dat mens een angst uitgestaan om haar jongen! Mijn vader was ernstig ziek. Hij had een abces aan zijn been, dat wegens gebrek aan voeding en medicijnen steeds erger werd. Het Zweedse wittebood was een manna van de hemel, maar natuurlijk maar een druppel op een gloeiende plaat.
Naar mate de bevrijding naderde, gingen de Duitsers over tot vernietiging van de haveninstallaties. Ik stond op het punt waar de Sint Andriesstraat uitkomt op de Putselaan. Vandaar kon je zien hoe ze de grote hijskranen aan de Maashaven opbliezen. Iedere keer als er weer met donderend geweld zo'n kraan omtuimelde, ging er tot mijn stomme verbazing onder mijn omstanders een gejuich op! Dat waren havenarbeiders, die de hijskranen, als onderdeel van mechanisatie van het havenbedrijf, zagen als gehate dingen die veel handenarbeid overbodig maakten en dus een bedreiging van hun broodwinning. Daar werd tot hun vreugde nu mee afgerekend.
Toen kwam 1 mei. De lucht was vol geallieerde vliegtuigen. Maar geen aanval en geen schieten. Voedseldroppings! Ik was op het dak geklommen om beter te zien. De vliegtuigen kwamen zo laag over dat je de piloten kon zien zitten. Zwaaien! Een merkwaardige ervaring, want beneden door de straat reden de Duitsers. Toen ik van het dak kwam en via de trap naar beneden liep, hoorde ik een merkwaardig geluid. Babygehuil! Mijn broertje was geboren! Ik mocht hem even vasthouden. Ik maakte nog een laatste trip naar Heukelum. Moeder en baby hadden dringend behoefte aan wat versterkende dingen.
5 mei. De bevrijding. Vreugde, vlaggen, lachende gezichten. Oom Kees liep in een blauwe overall met armband. Hij bleek de plaatselijke leider te zijn van een verzetsgroep! Bij Heukelum zat een peloton, waarschijnlijk Kaukasiers, in Duitse dienst. Ineens zagen we ze voorbijmarcheren, onder leiding van een Duitse luitenant. Buiten het dorp hielden ze halt, waarop de luitenant een soort toespraak hield, die we niet konden verstaan. Toen hij klaar was brak er een luid gejuich los. Ze begonnen te zingen en te dansen, de typische Kaukasische of Kozakken dans, gehurkt, de benen omhoog gooiend, de armen over elkaar.
De Canadezen waren in Leerdam, hoorde je. Ik vanuit Heukelum naar Leerdam. En ja hoor, de eerste Canadezen. Ontroering, vreugde, gejuich, vlaggen! Wegtrekkende Duitse troepen werden uitgejouwd. Moffenmeiden werden kaalgeknipt.
Naar Rotterdam. Onderweg overal vlaggen, blije mensen. Thuisgekomen, de buurtfeesten, voedseltoevoer komt op gang. Blikjes Irish stew, crackers, Players cigarettes, jaloerse jongens die naar de Canadezen met de meisjes kijken, NSB'ers (voor zover met Dolle Dinsdag niet gevlucht) opgepakt en afgevoerd. Burgemeester Oud komt terug. Ik ga mij, als de feestroes is weggeebt, aanmelden bij de machinistenschool. (Later herdoopt in de Hogere School voor Scheepswertuigkundigen). De school was gelegen aan de Westblaak, toen een kale puinvlakte tegenover de vroegere Bijenkorf, waarvan na het bombardement nog de helft was blijven staan. In die puinvlakte is van de school nog het praktijkgedeelte overgebleven. Theorie wordt gegeven in een schoolgebouw aan de Roemer Visserstraat, naast het Spartastadion. De oorlogstijd gaat geleidelijk een herinnering worden, maar een die nooit weggaat.
Schrijver beschrijft zijn leven in Rotterdam in de periode 1940-1945. Hij maakt diverse keren een tocht op de fiets om eten te halen. Hulp werd regelmatig geweigerd, maar ook verleend. Op de dag van de voedseldropping werd zijn broertje geboren.
details
- Inventarisnummer
- V73
- Trefwoorden
- bevestigen bombardement bureau Duitsers EHBO inval luchtbescherming medische Onderdak wijgering (Dominee) politie rotterdam tekst uitrusting
- Namen
- Anthony Vervoorn Pa Vervoorn Truus Witkamp
- Datum/periode object
- 2011.03.12
- Gebeurtenis
- 1940 t/m 1945
- Plaatsen
- Beilen Bloemhof Gravendeel Groene Hilledijk Heukelum Hillevliet IJsselbrug Papendrecht Rotterdam Rouveen Ruinerwold Utercht Wezep
- Thema's
- Bombardement Inval
- Vervaardigers
- Rotterdam
- Datum of periode
- May 10, 1940 Dec 31, 1945