Rotterdam 5 Mei 1940
Mijn eigen lieverd,
’t Is Zondagmiddag 3 uur en ik heb notabene al een reis naar de stad achter de rug. De zaak zit zoo: ik zou met Mol vanmiddag naar Fritz Hirsch gaan, maar de voorstelling ging wegens gebrek aan belangstelling niet door. Dus gaan we vanavond maar.
’t Is Zondag een stuk frisscher Aai, dat scheelt heel wat met Donderdag lieverd.
Op de terugweg (wij zaten in de tram) zagen we je Vader op de brug, huiswaarts trekkende blijkbaar schijnt hij ondanks de gewijzigde omstandigheden dat toch nogal vol te houden.
Gistermiddag ben ik met Mol van huppel (fast zeker over) geweest en heb me een topi gekocht. Je begrijpt zeker wel, dat alles hier het gewone gangetje gaat, niets geen nieuws onder de zon.
En Arietje hebben jullie nog wat naders gehoord van de examen of zooiets dergelijks of wordt er nog alsmaar gezwoegen. Dan maar afwachten jongen. ’t Begint nou anders op te schieten, maar maak je maar niet wat ik verder schrijven zal.
Nog 6 dagen Aai en als er geen gekke dingen gebeuren ben je weer hier heerlijk fijn. Ik verlang alweer verschrikkelijk naar je, maar ja niks aan te doen lieveling. Ik eindig nu de groeten van allemaal en het beste en de groeten en veel liefs van
Jouw wijffie
Ik heb gistermorgen die hongerige knaap ontvangen. Hebben ze je soms van thuis nog wat geschreven over het één en ander? Ik ben er nog niet geweest.
Dag hoor!
Briefwisseling tussen Greetje en haar eigen lieverd, Arie (haar vriend). Arie is een gemobiliseerde soldaat, gelegerd in Leiden.