Rotterdam 2 april 09
LS.
Wij, jongens van ongeveer dertien à veertien jaar, aan het eind van de Tweede Wereldoorlog en Wonende in de Hudsonstraat. Ter hoogte van de luchtbrug, vonden de oorlog best een spannende tijd. Vooral in onze buurt was er altijd wel wat te beleven. Wij hadden een enorm speelterrein, de brug, het rangeerterrein met zijn losse spoorbiels, waar je zo goed hutten van kon bouwen. En de havens met zijn loodsen met allerhande spullen waar wij knulletjes best in konden komen, alles wordt wel bewaakt door de Duitsers, maar daar hadden wij lak aan. Overal was wel bij te komen, zoals ook aan het einde van de oorlog in de Lekstraat. Wij hadden al gezien dat er van die kleine vliegtuigjes in de loodsen stonden, met een kachelpijp er bovenop. Op een dag was de Lekstraat afgesloten en mochten wij er niet in. Achterin de Lekstraat stond een soort glijbaan met daarop zo’n klein vliegtuig. Om er dichterbij te komen moesten wij de kade van de Lekhaven af eerst onder de poort door, bukken voor de wacht. En dan langs de pakhuizen, ter hoogte van de stelling een loods in, de deur op een kier en daar stond dat ding met die kachelpijp. Het ding werd kennelijk opgewarmd, want hij pruttelde als een motorboot. Opeens kwam er beweging in, en vertrok het vliegtuig richting Maas. De Duitsers waren niet meer te zien. En wij zijn ook maar terug gegaan. Toen wij langs de Duitsers kwamen, vroegen wij of ze nog briefmarken hadden want die spaarden wij. ’s Avonds toen het donker was hebben wij de steelhandgranatentrommel (wat een woord!) opgehaald, die wij hadden klaargezet bij het cafeetje op de Vierhavenstraat. De trommel heeft verder dienst gedaan als gereedschapskist voor overbodig gereedschap. Meestal gingen wij niet over de brug, maar onder de onderste tree door, dan over de sporen; dat ging sneller. Het gekke is, bang waren we nooit, ook niet met het bombardement op Rotterdam-West. We waren aan het spelen achter de brug, zo heette dat, toen er opeens een enorme herrie van vliegtuigen naar ons toe kwam. Het ging allemaal heel vlug. Jantje Woudenberg (van de Wasserij) en ik luidkeels, bommenwerpers, Engels, want ze hadden een rondje onder de vleugel rood, wit, blauw. Er waren zes vliegtuigen op rij, en series achter elkaar. Op hoogte van zo’n 500 m. Even later hoorden wij de bommen inslaan en zagen de rook en het stof. De vliegtuigen draaiden naar links af, richting Marconiplein. Wij zijn direct naar de Schiedamseweg gerend, via Bospolderplein. Want op de Schiedamseweg woonde een tante van mij. Dat huis stond in brand, maar wij konden er niet bij komen. Toen zijn wij naar huis gegaan, om mijn moeder te geruststellen. Want mijn tante ,oom en neef kwamen wij tegen.
Ja zo kan ik nog wel een poosje doorgaan. Over de Duitsers die achter de brug achter een machinegeweer op de grond lagen met de loop in een richting van café Post, en daar terwijl wij erbij stonden iemand beschoten die om het hoekje van het café kwam kijken. Of over de reus van Rotterdam die op die zelfde plek zwarte handel dreef met Duitsers. Of over de Mayflowerstraat waarin een paardenstal was, en waar het zo lekker warm was in de winter. Of als de Duitsers ons wegjoegen met ‘loos, loos, wek, wek’ dan gingen wij wel, maar wel met tegenwoord ‘kwek kwek’. Al de vijf jaar van de oorlog heb ik in de Hudsonstraat gewoond op 103, 3 hoog met uitzicht op de IJsselhaven. Voor mij is er niet veel veranderd. Ik woon alleen nu tien meter van de Maas, 5 hoog en kijk zo de Waalhaven in. Wat ook zo’n mooi verhaal is, over het Engelse bootje wat in de IJsselhaven lag, in het begin van de oorlog. Maar goed, dat een volgende keer als u het wil. Ik zal een plattegrond tekenen met de gebeurtenissen erop, daar wordt alles duidelijker.
Groetjes en tot ziens.
Jip van Antwerpen