Oog in Oog met het gevaar
De schrijver dook met zijn familie onder bij de familie Burger in Dordrecht. Daarvoor was een magazijn boven een …
Oog in oog met het gevaar
Ik woonde als Joodse jongen in Dordrecht. In een bovenhuis in de Wijnstraat. Beneden ons was de meubelzaak van Burger, onze huisbaas. Hij zou onze onderduikbaas worden. Hun woonhuis was voor een deel achter de zaak en voor een deel daar weer boven. Het was een groot patriciërspand. Wij hadden een goede relatie met deze buren. Mijn ouders bridgeten er elke zondagavond mee. Ik ging het meest om met niet-Joodse jongens. Dat waren mijn vrienden van school. Die kwamen bij ons op de grote zolder op de hanebalken spelen. Of we zwierven langs de Dordtse havens. Wij waren niet godsdienstig maar we werden in de oorlog '40-'45 toch vervolgd op grond van onze Joodse afstamming. De anti-Joodse wetten waren in den beginne gericht op isolatie van de Joden. De wetten of besluiten werden alleen gepubliceerd in de Joodse kranten. De rest van de Nederlanders ontging dit geheel en al; totdat we in 1942 de Jodenster moesten gaan dragen. Als jongen voelde ik de volgende beperkingen: we mochten niet meer in het zwembad. Wandelen in het park was er ook niet meer bij. Café's en restaurants voerden het bord "voor Joden verboden". Ook mochten wij niet naar de bioscoop. Op de Dordtse school mocht ik niet blijven. Voor het onderwijs werd ik verwezen naar het Rotterdams Joods Lyceum in de Speelmandwarsstraat nabij de lage Oostzeedijk. Het was het schooljaar 1941 -1942. Joden mochten niet meer reizen met openbaar vervoer. Ook mochten we niet meer fietsen. Met een speciale Ausweis mochten de kinderen wel van Dordrecht naar Rotterdam met de trein. De kinderen vanuit Schiedam moesten elke dag naar de Oostzeedijk gaan lopen. In de winter van '41 op '42 vroor het 20 graden. We mochten niet in de wachtkamer maar kropen soms in een onverwarmde stilstaande trein om ons tegen de kou te beschutten. Er waren altijd wel risico's. Eens zat er een Rijksduitser (in burgerkleding met een hakenkruisspeld op zijn rever) op het NS-station Beurs (tegenwoordig Blaak). Ik liep snel terug om de andere Dordtse kinderen te waarschuwen en of ze wilden nagaan of ze hun Ausweis wel bij zich hadden. Wij waren als Joden te herkennen aan onze gele Davidsterren met daarop het woord Jood (in een soort Hebreeuws lettertype). Als je je niet stipt hield aan de voorschriften kon je zo worden opgepakt. Dat overkwam de drogist Hans Zadoks. Die had in de zomer van '42 vanwege de warmte in zijn zaak even z'n jas met de jodenster uitgetrokken en aan de kapstok gehangen. Er kwamen SS-mensen in zijn zaak en hij werd stante pede meegenomen. Hij is nooit meer teruggekomen.
In de herfst van 1942 kwamen de transporten naar Duitsland. Op school werd gediscussieerd over gaan of onderduiken. We dachten toen nog dat het transport naar Duitsland alleen maar gedwongen tewerkstelling zou zijn. We wisten toen nog niet van de systematische vermoording van de Joden. Bij veel kinderen stonden thuis de koffers al klaar. Maar ik wist dat wij bij onze buren konden onderduiken. In oktober was het zover. We hadden aangetekende brieven binnengekregen om ons aan te melden voor 'het werken in Duitsland'. Zelfs een babytje van een half jaar kreeg een dergelijke aangetekende brief. Onze buurman had voor onze onderduikgelegenheid een zolder boven het magazijn van een smid gehuurd. Onder het mom dat die bestemd was voor opslag van goederen die aan het oog van de Duitse bezetter moest worden onttrokken. Er werd niet bij gezegd dat het om joden ging. Wij woonden daar met zes personen gedurende twee en een half jaar. Elke avond nadat de smederij gesloten was, en ook op zondag, gingen de door het venster en langs een ladder naar beneden om de avond of de zondag met de familie Burger door te brengen. Lezen, kaart spelen en naar de Engelse radio luisteren. De radio was verborgen achter een paneel. Toen later vrijwel heel Dordrecht verstoken was van elektrische stroom tapten wij die van een drukkerij uit de Schrijversstraat. We hadden daar een snoer naar toegelegd. Zo konden wij tocht de radio blijven beluisteren. Radio's op batterijen waren er toen nog niet. En er waren op zeker moment ook geen batterijen meer. Je maakte licht met een knijpkat. Ik had de taak om de wc-emmer en de emmers met spoelwater te legen en om schoon water naar de voorraad-gamel omhoog te brengen. Want we hadden geen stromend water. Om elf uur gingen we met het licht van de stormlantaarn weer naar "achterboven". Diverse geheime luiken werden achter ons dichtgemaakt. Eén luik was een beweegbare wand aan het einde van de meubeltoonzaal. In het midden daarvan hing een schilderij. Daarachter zat een koord. Als je daaraan trok ging de wand door middel van een contragewicht een stukje omhoog en kon je er zijdelings langs lopen. Want achter die wand was een verbreding, namelijk een schuur. Aan de achterkant van die schuur was een luikje met twee roestige spijkers. Tilde je die op dan kwam je in een tunnel onder een hoop kolen, later puin, en dan kwam je uit op het binnenplaatsje waar een ladder naar het venster van onze voorkamer stond. Onze vertrekken boven het magazijn waren een kamer met de bedden en een eettafel met kachel. Een voorvertrek met een paar zitstoelen en een WC ruimte (met WC emmer en een lampetkan met water en een grote weckketel met spoelwater. Er was verder geen elektriciteit, gas of water. We kookten op een potkacheltje. Als de smid in zijn magazijn moest zijn deed hij eerst een zware roldeur open. Dan moesten wij muisstil blijven. Iemand op de WC kon die roldeur niet horen. Om die dan te waarschuwen was er een seinpaal gemaakt van hout met touwtjes die we vanuit de eet-slaapkamer konden bedienen. Soms vergat de smid de roldeur dicht te doen en dan moesten we de hele dag muisstil zijn. We hadden in al die tijd geen contact met de gewone Nederlandse leefwereld. Soms keek ik op zondag vanachter de vitrage van de winkelramen naar de Nieuwbrug en zag soms mijn oude schoolkameraden spelen. Maar een signaal aan hen geven zou onherroepelijk tot onze arrestatie en die van de familie Burger leiden. Ze liepen daarmee ook een heel groot gevaar. Onze Rie Burger ging de sigaren van mijn vader halen bij zijn oude sigarenwinkel aan de Voorstraat. Die zei toen in een kring: ''die familie Benedictus kan nooit ver weg zijn, want Rie komt sigaren van zijn merk hier halen''. Voorzichtigheid was geboden. Naast ons was het kringhuis van de N.S.B. Tegenover de Nieuwbrug woonde zware N.S.B.-ers. Toch kwam het een keer voor dat ik onze veilige plek moest verlaten. Want ik moest naar de tandarts met een verschrikkelijke kiespijn. Er was een vertrouwde tandarts. Om 's avonds om een zo natuurlijk mogelijke manier daarheen te komen, ging het nichtje van de buren mee. Wij liepen gearmd als een stelletje, zij 20 en ik 15 jaar. Mocht er onraad zijn, dan konden wij ons veilige huis op twee plekken weer bereiken. Aan de ene kant de Wijnstraat, waar iemand bij de deur op wacht stond. En ook helemaal aan de achterkant waar een lange buitengang uitkwam op de Kuipershaven. Die plekken lagen wel 100 meter uit elkaar We hadden nog meer waarschuwingssystemen. Als wij 's avonds bij de buren op bezoek waren en er werd door iemand aan de deur gebeld dan ging mevrouw Burger naar de voordeur. Als er bezoek binnen zou komen, dan drukte zij op een contrabel aan de binnenkant. In dat geval trokken wij ons terug in de richting van de meubeltoonzaal en gingen tijdelijk zitten in het kamertje van hun neef Jaap Burger (de latere politicus) die later als verzetsstrijder naar Engeland was gevaren. In zijn kamertje wachtten wij tot het sein veilig werd gegeven of dat we verder richting "achterboven" moesten. Op een keer was Weizenbeek op bezoek gekomen. Het was een jager op eenden en talingen in de Biesbosch. Hij stapte de woonkamer van de familie Burger binnen waar wij net uit waren weggevlucht en zei: "Ik ruik mensenvlees". Gelukkig waren dit allemaal "goede Nederlanders" die niet verder vroegen. Later in de hongerwinter zorgde hij ervoor dat de familie wat van zijn jachtbuit kreeg. En wij mochten meedelen. Mijn zus had een dokter nodig. Ze had een knobbeltje in haar borst. Gelukkig was er een ons goed gezinde chirurg Hagen in Dordt die nog oude operatiespullen van zijn vader thuis had liggen. Hij opereerde mijn zus op een tafel in het kantoor. De smid had in zijn magazijn ook een radio verborgen. Soms zette hij die aan. Dan hoorden we boven vage geluiden waar niets zinnigs uit te maken viel. Ik nam dan een rubber slang en hield die boven een gaatje in onze vloer, dus bij hem in het plafond. Dan kon ik alles volgen en verslag uitbrengen. Maar dan moest ik eerst wachten tot de roldeur weer was dichtgegaan. Het magazijn van de smid had een ijzeren deur naar het plaatsje war onze ladder permanent stond. In die deur zat op ooghoogte een vierkant gaatje. Ik had nog nooit de behoefte gevoeld om daar doorheen naar de smederijartikelen te kijken, maar op een avond toen mijn dienst van WC-emmer legen en water halen er op zat liep ik toch naar dat gaatje toe en ik keek recht in het oog van de smid. Ik stond oog in oog met het gevaar. Hij stond kennelijk naar mij te kijken. Ik voelde dat ik wit wegtrok en zei geen woord. Hij ook niet. Ik meldde dit onmiddellijk aan de heer Burger. Die ging direct met de smid praten. Hem onder ogen brengend, dat de Duitsers toch niet zouden geloven dat hij Joden boven zijn magazijn had, zonder het te weten. Gelukkig was de smid ook een goede Nederlander. Hij hield zijn mond en wij konden boven wat meer lawaai maken. Toen de heer Burger een keer plotseling door de Duitsers werd gearresteerd, klopte de smid aan ons venster met de ladder en zei dat hij verder voor ons zou zorgen. Gelukkig kwam de heer Burger weer snel vrij. Toen wij op de avond van 4 mei bevrijd werden bleken nog veel meer mensen van onze onderduik op de hoogte. Onder andere veel personeelsleden van de zaak. Kleine fouten, zoals een vergeten kledingstuk, hadden ons kunnen verraden. Gelukkig hield iedereen zijn mond. Maar desgevraagd konden ze ons zo het geheime luikje in de schuur aanwijzen en hoe het met de roestige spijkers opgetild kon worden. Eigenlijk zijn we door het oog van de naald gekropen.
Nabeschouwing.
Wat bewoog de familie Burger om ons te laten onderduiken. Het was voor hem een mogelijkheid om zich te kunnen verzetten tegen de Duitse bezetter. Hij stamde uit de Christelijk Historische Unie waar veel krachtige mannen uit voortkwamen. Burger was zo een man die in de schuur een BM zeilboot bouwde en er mee naar Friesland ging varen om hem daar te verkopen. Maar mijnheer Burger, hoe kunt U daar naar toe zeilen, U kunt niet eens zwemmen?! Nou, zei die, een piloot kan toch ook niet vliegen!! Het was een zeer originele kerel. Hij maakte in Nederland de eerste afbetalingszaak. Hij vond dat daarmee arme mensen tot noodzakelijke aanschaffingen kwamen. Hij verkocht meubels, kachels en schoenen. Hij stichtte filialen. Zijn kleinzoon ging door en behoort nu tot de oprichters van Alexandrium III. Mevrouw Burger behoorde tot de Nederlands Hervormden. Zij ging wekelijks naar de kerk. Het gaf haar de kracht om ons onderduik te geven en de risico's te dragen. Een positief gevolg van haar religieus bewustzijn.
Toch hebben we ook de nadelen gezien van mensen die zich door hun godsdienst lieten leiden. Hoe leden van zo'n kerk al voor de oorlog over ons Israëlieten spraken. O, U bent zeker Israëliet. Je voelde hen denken: "dat is zo iemand die onze Heiland heeft verworpen maar uit wiens volk toch Jezus was geboren. Het had zich 2000 jaar geleden afgespeeld, maar ik, een dertienjarig Jodenjongetje, werd er toch op aangekeken. Ze spraken over ons zoals autochtone Nederlanders nu vaak spreken over onze donkergekleurde medemens. Voor velen waren de kerken toch een voedingsbodem van anti-semitisme. Mijn Betuwse vriend uit de Gereformeerde Bonders zei: "Je mag wel dankbaar zijn dat je in de oorlog gespaard bent gebleven. "Ja" zei ik dan "jij ook". Hij vond dat Hitler een werktuig was geweest van God. Dat had hij geleerd van zijn dominee. Van die bond ben ik toen maar niet lid geworden. Tot zijn grote treurnis, want het was voor hem een zegen geweest als ik wel was bekeerd. Mijn oom zei altijd: ''Als ik nog eens van godsdienst ga veranderen, word ik een goede Jood. In de onderduiktijd toen duidelijk werd welk lot de Joden in Duitsland en Polen moesten ondergaan, heb ik dagelijks voor hen gebeden. Ik was toen een jongen van 16 jaar. Maar de gebeden hebben niet geholpen. Na de oorlog heb ik niet meer gebeden. Maar ik ben toch altijd nog dankbaar voor het leven dat ik nu heb'. ''Was je bang in de oorlog?'', vragen ze wel eens. Bang is niet het juiste woord. Je was oplettend en alert. Je deed wat in de situatie het beste was. Je deed het in samenwerking met anderen. Goede afspraken maken en die nakomen. Daar houd ik mij nog steeds aan. Het zoldertje boven de smid bestaat nog steeds. Het heeft een naam gekregen: 't Jodenzoldertje. Hebben we toch nog geschiedenis gemaakt.
De schrijver dook met zijn familie onder bij de familie Burger in Dordrecht. Daarvoor was een magazijn boven een smederij ingehuurd. Ondanks de vele beperkingen hebben zij de oorlog overleefd. Na de oorlog kreeg de schrijver te maken met antisemitisme.
details
- Inventarisnummer
- V30
- Trefwoorden
- 't Jodenzoldertje ausweis bioscoop Dordtseschool gedenken initialen? jodenster joodse Koninklijke Nederlandse Landmacht leeuw mobilisatie onderduiken sieraad souvenir tekst wetten zwembad
- Namen
- Hans Zadok Jaap Burger Jules H. Benedictus Rie Burger
- Datum/periode object
- 2001.05.04
- Gebeurtenis
- October 1942
- Plaatsen
- Dorddrecht Kuipershaven Nieuwbrug Oostzeedijk Rotterdam Schrijversstraat Speelmandwarsstraat
- Thema's
- Mobilisatie
- Datum of periode
- Oct 1, 1942 Oct 31, 1942