Rotterdam 14 mei 1940
Het was avond geworden de 14de mei 1940 toen ik, ondergetekende, na dagen van spanning van wat er geschied was, de opdracht kreeg, van Ingenieur Kramer, van slangenwagen 39, om met mijn slangenwagen en babyspuit naar de stad te gaan de Maasbrug over waarvan wij niet beter wisten omdat ze in elkaar lag en mij te melden bij de heer Keeman die bij de Vierleeuwenbrug zou staan om daar orders te ontvangen, wat werkelijk ook het geval was. Om daar de plicht te vervullen verzoek ik mijn collega’s, brand en onderbrandmeesters met mij mede te gaan wat mij bij één gelukt, de heer C. van Vugt gaat mede, nu worden de gasten gevraagd, nu die zijn er voor te vinden. Dus we gaan naar het spuithuisje en halen de spuit en babyspuit er uit, we nemen nog een bus benzine mede en wij stap, de Oranjeboomstraat door; men moet niet vergeten dat er in de straat de wagens vier dik staan allen oorlogsmaterieel van de D (nu had ik ’s middags al een gezicht op de stad gehad bij de fabriek van v.d. Berg op de brandladder, wat ik daar zag was vreselijk; wat mijn oog zag was brand en nog een brand van Kralingen tot de Westersingel). Over de Oranjeboomstraat gaan wij dus verder doch bij de Wilhelminakerk moesten wij de straat af en gauw ook want er kwamen auto’s aan met hoge officieren; waarheen wij konden haast niet meer maar het moet en moest baan gemaakt worden een officier snauwde mij in het D. wat toe maar ik verstond het niet. Zo waren we eindelijk de Maasbrug genaderd en er over gekomen, treurig was de aanblik,,over lagen dode soldaten, D. en Hollanders, vreselijk om te zien, maar al zeg ik dit, ik kon het toch wel aanschouwen. Toen we dan ook het bolwerk genaderd waren lag rechts een Hollandse soldaat met de handen op zijn buik met drie seringentakken over de rug. Nu waren we de Vierleeuwenbrug genaderd en zag ik de heer Keeman onze brandweerchef die mij de order gaf, ga naar de Oosterkade dan kijk je zelf maar wat het beste is om aan te beginnen nu wat we daar zagen was het ziekenhuis te midden van hoog oplaaiende vlammen en een brandend maasstation dus redden wat te redden was de handen uit de mouwen we kregen spoedig van andere slangenwagens en babyspuiten uit het zuiden want u moet begrijpen dat daar alleen maar hulp geboden kon worden van de overkant uit de stad waren ze verbrand of hadden handen vol werk aan de binnenstad, alles werd in het werk gesteld wat er maar kwam met dat genoegen dat toen wij ’s nachts om half drie naar huis gingen om wat te gaan rusten. Het Havenziekenhuis was gespaard gebleven. Voordat we naar huis gingen zeiden we nog tot elkander, laten we eens gaan kijken in de stad namelijk naar de richting Oostplein, nu wat we daar zagen is met geen pen te beschrijven; brand en verwoesting, we gingen de Goudschesingel op tot aan de Hugo de Grootstraat bij het pand van Cats wat in lichterlaaie stond, midden op de singel was het wel te doen er door te gaan maar verder durfden we niet te gaan want we wisten niet of we wel terug konden komen door de ontzettende vlammen die ons aan weerszijde bedreigde. We gingen terug tot aan de molen en het Oostplein en namen een kijkje in de schuilkelder en wat zagen we daar, drie oude mensen van plusminus 80 jaar in doodsangsten en gebrekkig die zelfs niet eens konden lopen. Wat nu te doen, waar hoorden ze thuis, waar wilden ze heen? Al deze vragen moesten beantwoord worden. Nu kwamen ze uit de Breestraat maar waar wilden ze naar toe; daar stond geen huis meer. We zeiden, willen we je dan maar mee nemen naar de overkant, dan is er in Bethel in de Oranjeboom wel een plaatsje. Dat zat al vol met vluchtelingen van het Noordereiland, doch daar hadden de oudjes geen zin in, dus we legden ze op een bakfiets die we bij ons hadden en namen ze mee naar de Maaskant. Daar was het veilig. Maar wat nu, ze wilden niet met ons mee dus we besloten om ze dan maar in het afvaart huisje van Fop Smit aan de Oosterkade te brengen wat ze goed vonden. Dus dat gedaan. Wat er verder met hen is gebeurd weten we niet want toen we de volgende dag om half tien weer over de Oosterkade naar de Admiraliteitskade gingen hebben we nog wel gekeken in het afvaarthuisje maar ze waren weg.
Aldus het verhaal van mijn vader S. Büscher, toen brandmeester van de vrijwillige brandweer, Spuit 50. Hij was toen 56 jaar oud en vader van 5 kinderen.
Verhaal van S. Büscher, tijdens het Bombardement van 14 mei 1940 brandmeester van vrijwillige brandweer spuit 50. Hij moest over de Maasbruggen naar het centrum. Hij hielp 3 oudere mensen van het Oostplein naar Zuid.