Aanvankelijk werd plaatselijk fietsbelasting geheven, het eerst in Enschede in 1895. In 1898 kwam de eerste landelijke fietsbelasting. Deze wet bleef tot 1919 in werking. In 1924 werd opnieuw fietsbelasting geheven en wel door middel van een belastingplaatje. Eerst moest hiervoor drie gulden betaald worden, later een rijksdaalder. Dit plaatje moest goed zichtbaar aan de fiets worden bevestigd of op de kleding worden gedragen. Werkelozen kregen het belastingplaatje gratis, maar dan een plaatje met een gaatje erin. Met zo’n plaatje mocht je niet op zondagen en andere feestdagen rijden. Personeelsleden van buitenlandse ambassades kregen ook een gratis plaatje, voorzien van een sterretje. De plaatjes zijn op het ogenblik een gezocht verzamelobject. In dit geval staan naam en adres op het belastingplaatje.