Ik vermoed dat 't in 1943 begon, de zomer van 1943. Voor de familie Prohn haalden wij bij kennissen en vrienden stencilpapier af. Dat werd gebruikt voor het illegale krantje De Nederlander. Wij, dat waren Chris Pohn en 1 of 2 vriendjes van hem en Leo en ik. Chris en ik zaten tot 1940 in dezelfde klas van de lagere school en Leo was mijn jongere broer. Dus we liepen met z'n vieren of vijven over de Bergweg, met een pak papier onder onze arm, dat was best wel opzichtig, naar de Rodenrijselaan. Later begreep ik dat de naam De Nederlander geleend was van het dagblad De Nederlander, de krant van de Christelijk Historische Unie. Prohn was hervormd. Was De Nederlander bedoeld als tegenhanger van het gereformeerde illegale krantje Trouw?
In de loop van 1944 liepen Leo en ik 's morgens om tien voor 7 van het Lisplein- waar we woonden- naar de Rodenrijselaan. Iets voor zevenen drukten we de brievenbus open en trokken aan het kettinkje de deur open, liepen de lange trap van het bovenhuis op en gingen de huiskamer binnen waar dhr. Prohn om 7 uur het nieuws van Radio Oranje noteerde en het belangrijkste daarvan onder aan het stencil typte. Dat stencil werd met de bovenkant vastgezet aan de stencilmachine en daarna werden er honderden afdrukken gedraaid. We vouwden de afdrukken met de hand, later nam een vouwmachine dat werk over. Wanneer dar gebeurt was, werden de krantjes gebundeld. Loe en ik namen er 40 à 50 mee en brachten die op weg naar huis en school rond. Thuis werden er een stuk of wat in het buffet gelegd, want in de loop van de dag werden er exemplaren afgehaald.
Ons jongste broertje Guus zag natuurlijk wat er thuis gebeurde. Eens op een dag deed hij de voordeur open, nadat er aangebeld was, en vroeg, "Komt u een krantje halen?" Wat waren we onvoorzichtig. Leo ging elke dag naar de kapper in de Vrijenbansestraat, waar hij een krantje afleverde. Ik herinner me een foto van kapper Griep van vlak na de oorlog dat hij een moffen-meid kaalknipte. Eens op een morgen op weg naar school in de Jagerstraat, lopend, stak ik de tramlijn van lijn 11 over en zag op de hoek van de Schiebroekselaan twee mannen naar me toekomen. Ik nam geen risico, draaide me om, vloog de trap van een bovenhuis waarvan de dienstbode of bewoonster het stoepje aan het doen was en stopte de krantjes in een rol het w.c. gat in, gaf ze een zet na en trok door. Opgelucht liep ik de trap af, bedankte de mevrouw en ging naar school. Die mannen zag ik niet meer. Ik was toen 17.
Chris en ik praatten over de knokploeg en vonden 't jammer dat we nog geen 18 waren. Want de mensen van de knokploeg, die deden pas spannend werk. Wij waren onvoorzichtige, ongeduldige knullen, want zonder gedegen voorbereiding pleegden we een overval op een NSB-boer in het Schiebroekse/Hillegersbergse. Wij waren met z'n drieën, Chris was er niet bij. Hij had me zijn revolver gegeven. De boer schreeuwde moord en brand toen er spek en geld geëist werd, ik wist niet hoe ik het wapen moest gebruiken. De achter de boerderij gelegerde Duitse militairen van een luchtafweerbatterij schoten de boer te hulp. Ik vluchtte op een geleende fiets de omhooglopende toegangsweg af, een kerel op de verkeersweg spreidde z'n armen uit om me tegen te houden, op de sneeuw gleed de fiets weg, die vent rechts van de fiets en ik links. Ik rukte mijn schooltas van de bagagedrager af en vloog het ijs over, de voor-, zij- en achtertuin van een huis aan de andere kant van de vaart door, de Achterplas over. Via de Straatweg en het Muizegaatje ging ik naar Chris, gaf hem de revolver terug en vertelde hem het verloop van de overval.
Toen ik naar huis liep, liet onze buurman z'n hond uit en waarschuwde dat de Sicherheitsdienst thuis op me zat te wachten. Ik dwong me langzaam te lopen, ik belde aan bij de familie Rombouts in de Schiebriekselaan, een DKW-tje reed langs, de huisdeur ging eindelijk open. Bij hen heb ik één nacht doorgebracht. (DKW is de afkorting van Deutsche Kraft Wagen, het was een kleine personenauto die in gebruik was bij de SD.) De volgende morgen kon ik terecht bij de familie Bantje in de Rodenrijselaan, recht tegenover de familie Prohn. In november 1944 tijdens de razzia's had ik met dhr. Bantje een paar dagen ondergedoken gezeten op de zolder van de school waar mijn vader schoolhoofd was. Bij genoemde familie zat ik in de uiteraard onverwarmde voorkamer aan de straatkant te lezen in Hollands Glorie. Door herrie op straat gewaarschuwd zag ik dat er veel mensen op de middenweg stonden, bij een Duitse overvalwagen. Toen zag ik dhr. Prohn met een tas onder z'n arm naar de overvalwagen geleid worden, hij had z'n groene hoedje op. Van degenen die aan de mislukte overval bij de boer meededen, werd er later eentje gefusilleerd, de andere werd naar Duitsland gebracht en ik, ik was ontsnapt. De gevolgen voor de familie Prohn waren verschrikkelijk: mevrouw Prohn, hun dochter en twee zonen werden naar een concentratiekamp in Duitsland getransporteerd, dhr. Prohn werd gefusilleerd in Heinenoord. Ik was op zijn herbegrafenis op Crooswijk, geleid door ds. De Hertog. Boven de metalen kist klonk een afscheidssalvo van de B.S. (binnenlandse strijdkrachten).