9579-1-17
Dossier met briefwisseling met het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie, verslag van de belevenissen van Dhr. …
VERSLAG VAN DE BESPREKING VAN DE HEER L. REYNGOUD
datum: 28 September 1949 4 uur n.m.
Naam: Reyngoud, Leendert
Adres: Pleinweg 136 d, Rotterdam
Beroep: Commies ter Secretaris van Rotterdam
Geboren: 15 Oktober 1905
Gehuwd: Ongehuwd
Kinderen: xx
Godsdienst: Geen
De Heer Sijes vraagt, of de Heer Reyngoud hem nog enkele bijzonderheden wil verschaffen omtrent de ingevulde vragenlijst.
De Heer Reyngoud verklaart zich hiertoe bereid.
R. Toen ik ’s morgens op 10 November 1944 opstond, zei één mijner huisgenoten, dat er iets bijzonders aan de hand was. Er stonden militairen met het geweer in de aanslag op straat. Mannen waren al aangehouden en stonden in groepjes op straat. Luidsprekerauto’s reden rond en gaven bevelen. Dit geschiedde omstreeks half acht.. De razzia zelf echter was al vroeger begonnen. Dit blijkt o.a. hier uit, dat één der huisgenoten, die al om half zeven weg moest, thuis gebleven was. Op dit alles reageerden de huisgenoten zenuwachtig. Men was onder de indruk van dit gebeuren. Intussen kwamen nog steeds verschillende mannen met koffers e.d. naar buiten. Men kon toen nog wel contact houden met de buren zonder op straat te komen. Men zag wel een enkele vrouw en met een wat oudere man op straat. Ook zag men wat vrouwen naar winkels toegaan om iets te kopen of om nog nadere inlichtingen omtrent dit alles in te winnen. Ook spraken verschillende vrouwen met Duitsers om het één en ander te weten te komen. De Duitsers zaten ook op de daken. Op weg naar de Sluisjesdijk werd voortdurend bij de nadering van zijstraten geschoten op een ieder, die uit het raam hing. De straten waren dan ook leeg.
De mannen van Charlois werden eerst gevoerd naar de R.E.T.-garage.De reactie van de weggevoerden was verschillend. De één zei, dat de wegvoering plaatsvond, doordat men dwangarbeiders nodig had; een ander dat men aan de Moerdijk moest gaan werken; weer anderen dat er een aanval van de Geallieerden op komst was; weer anderen dat dit alles slechts een paar dagen zou duren. In het algemeen bracht men deze razzia in verband met een op handen zijnde aanval van de Geallieerden, omdat men reeds eind Oktober voortdurend kanongebulder had gehoord. Men was verbeten, zwijgend. De klap kwam zo onverwacht en zo hard, omdat de lucht vol was van overwinningsgeruchten. Omtrent de situatie in de R.E.T.-garage her volgende:
Men was verbaasd over het grote aantal mannen, dat daar reeds aanwezig was en steeds binnenkwam. Onder elkaar was men vriendschappelijk en joviaal. Vanzelfsprekend waren er ook mensen, die meer teruggetrokken waren. Er waren pessimisten en optimisten. Vaak liet men een ander een sigaret draaien. In de garage hoorde men ook nog de opvatting, dat deze hele razzia was opgezet om de illegaliteit een grote slag toe te brengen, dat men dus de illegalen wilde krijgen en zij daarna naar huis zouden worden gestuurd. Er was verschil in reactie tussen diegenen, die nu voor het eerst werden opgepakt en zij die eerder in Duitsland waren geweest. Deze laatsten namen het nog wel min of meer luchtig op. De anderen waren ernstiger. In het algemeen was er geen gevoel van verzet aanwezig. Daarvoor zag men te veel Duitse soldaten, opgestelde mitrailleurs en hoopjes handgranaten liggen alsmede z.g. pantservuisten. “Uitbreken” zou betekenen, dat men toch weer naar zijn woning terug moest over zwaarbewaakte straten en onderduiken met alle moeilijkheden die daarbij kwamen.
S. U werd gestuurd naar een garage aan de Sluisjesdijk, heeft U daar nog iets aan toe te voegen?
R. De mensen werden daar verzameld en naar binnen geloodst. De groep werd gesplitst naar leeftijd, d.w.z. groepen moesten gevormd worden van mannen die vóór 1915 en na 1915 geboren waren. Er werd een denkbeeldige lijn getrokken: de ene groep moest aan de enen kant staan, de andere groep aan de andere kant. Als men tot de ouderen behoorde, had men de indruk, dat men wel weer losgelaten zou worden. Waarom die splitsing geweest is, is mij nooit duidelijk geworden want tenslotte gingen wij allemaal in één grote stoet op stap. Enige Duitse militairen begonnen een aantal namen af te roepen van mensen, die zich melden moesten. Niemand gaf antwoord. Dat waren natuurlijk een aantal illegalen, die zij trachtten te krijgen. Wij voelden allemaal instinctief, dat zij deze mensen bijzonder gaarne in handen hadden willen krijgen en dus deed het ons zonder uitzondering genoegen dat niemand reageerde. De Duitsers waren zichtbaar kwaad, dat niemand antwoord gaf.
S. U bent van de Sluisjesdijk naar het Stieltjesplein gegaan?
R. Ja, dat was een heel lange wandeling, in rijen van 5; “zu fünf” werd ere geroepen. We gingen dus in rijen van 5 op mars met een voor ons onbekende bestemming de straat in. Lopen, lopen. Wij dachten dat wij wel naar het station zouden gaan, maar bij het Feyenoord viaduct. Zwenkten we af, naar de Oranjeboomstraat. “Dan gaan we zeker naar het Maasstation”, dachten we. Het bleek echter te zijn de Koningshaven, waar een aantal lichters lagen. Ze lagen met open luiken en daar werden wij in de ruimen gedreven.
S. Zijn er onderweg naar de Koningshaven nog bijzonderheden geweest, bijv. stonden er vrouwen langs de weg, of waren de straten verlaten?
R. Vlak bij het verzamelpunt, het eigenlijke Charlois, in de omgeving van het Karel de Stouteplein (daar krijg je weer een andere buurt) op het eigenlijke Charlois dus hebben de Duitsers als gekken geknald. Op een ieder die zich liet zien aan raam of deur, of op het dak, werd geknald. Eene Mej. Petrejus werd, staande voor het venster, dodelijk getroffen. Verderop stond weer wèl een grote groep mensen, die liet men echter ongemoeid. Zeer grote groepen vrouwen kwamen naar buiten en gaven de mannen nog iets mee. Dat werd dus wel gedaan, zover zij familieleden zagen. Door de ene militair werd het gemakkelijker toegestaan dan door de andere, maar de begeleidende militairen gedroegen in het algemeen zich zeer humaan. Je kon wel zien, dat zij het er niet mee eens waren, op een enkele na, die ook “afgericht” was. Er kwamen mensen naar buiten met zelfs speelkaarten, zelfs met boeken welke werden uitgedeeld. Ook kwamen we langs een café waar een vrouw naar buiten kwam met een grote stenen kan, een meisje volgde haar met glazen en de vrouw begon bier te schenken. Er was dus nog wel enig medeleven. Merkwaardige dingen speelden zich af. Verderop kwamen wij in de wijk Hillesluis en naderden zo het punt van inscheping. Daar stonden drommen mensen langs straat. Menigeen is er daar tussenuit geglipt; ze gingen tussen de mensen staan en verdwenen vervolgens in de huizen.
S. Stonden de omstanders als het ware tegen de rij mannen aan?
R. Inderdaad, je kon elkaar zo een hand geven. Een heleboel zijn er tussenuit gelopen, mengden zich in de rijen omstanders; door familieleden werden zij er a.h.w. uit gehaald, opletten, uitkijken, dat de militairen niet keken, dan even gauw er uit. Dat heb ik zelf gezien.
S. Hebt U de indruk, dat de Duitsers het door de vingers zagen?
R. Neen, stellig niet. Het was werkelijk een kwestie van gebruik maken van de kans. Ik zou niet willen zeggen, dat de Duitsers het getolereerd hebben. Aan de andere kant hebben zij niet zoveel gedaan om het te beletten. Ze hadden die haag van toeschouwers immers vrij gemakkelijk verder achteruit kunnen houden; dat hebben ze echter niet gedaan. Ze hebben in elk geval niet meegewerkt om grote groepen mensen te laten ontkomen.
S. Kunt U iets vertellen over Uw verblijf in de rijnaak?
R. We zijn de ruimen binnengevoerd, die volkomen leeg en smerig waren. In één ruim kon je languit gaan liggen, andere ruimen zaten zo vol, dat men nauwelijks kon staan, hoogstens met opgetrokken knieën kon zitten. Ik kwam in een ruim terecht, waarin blijkbaar aardappelen gelegen hadden; er lag mulzand, stof en klei van aardappelen. In andere lichters heeft men eenvoudig op het kolengruis gezeten. Vrij spoedig begonnen de wanden te zweten van de uitwaseming. In tijd van een paar uur zagen wij er uit als mijnwerkers, kolenwerkers. Er was geen sprake van, dat men acht kon geven op de kleren. Op het Stieltjesplein kwam een vrouwelijke postbeambte op de schepen, die briefjes in ontvangst nam. Ik had tevoren een paar briefkaarten bij me gestoken, ook had ik er al één geschreven en die heb ik aan het meisje gegeven. Deze kaart is thuisgekomen zonder poststempel en heb ik als oorlogsherinnering nog in mijn bezit.
Er is toen iets heel geks gebeurd. De Duitsers zijn aan het schieten gegaan. Blijkbaar deed iemand een uitbreekpoging en een meisje is blijkbaar in haar arm of hand geschoten. Dit was niet het bovenbedoelde postmeisje, maar een ander. Er waren twee verpleegsters in de buurt, die het meisje meegenomen hebben. Zij liep nog wel. Wij konden van het schip af echter zien, dat zij in haar arm of hand getroffen was.
S. Stond U op het dek?
R. Wij waren in de ruimen gegaan, maar begon weer naar boven te klauteren. De Duitsers brulden wel: “Herunter!”
S. Weet U de naam van de aak, waar u in zat?
R. Helaas niet. Later heb ik wel mensen gesproken, die precies konden zeggen, welke het was.
S. Hebt U nog in Uw herinnering de wijze, waarop de mensen in het ruim de tijd hebben doorgebracht?
R. In de nacht omstreeks 12 uur volden wij dat er beweging in het schip kwam. Er ging een fluit, we hoorden het kabbelen van het water en toen gingen we varen, de rivier op. Iedereen snapte, bestemming Duitsland. Als ik het wel heb waren het in totaal 5 á 6 lichters. De lichter waar ik op zat is niet ver gekomen. ’s Nachts zijn we vastgelopen bij Schoonhoven. Wij voelden, dat de boot over de grond schuurde en toen lag de boot stil. Er ontstond een angstige spanning. De volgende morgen, toen het licht werd, zagen we, dat we in de bocht van de rivier op een modderbank zaten, het stoombootje voor ons lag gekanteld. Er stond slechts een halve meter water rondom de schuit. Wij konden alleen maar wachten op hoog water, ofschoon het verschil tussen hoog en laag daar zo groot niet meer is.
Drinkwater was niet beschikbaar, levensmiddelen waren niet aan boord, alleen wat wij zelf hadden kunnen meebrengen. Ook was er geen privaat, dat gebeurde over de buitenkant. Van in acht nemen van zorgzaamheid was geen sprake. Ontvluchtingpogingen werden besproken.
Enigen wilden in het water springen en naar de kant waden. Anderen zeiden: het is hopeloos, je zakt minstens tot aan je knieën in de modder waarin de voeten worden vastgezogen. Tussen de dijk en ons schip lag een open stuk water en verder naar de wal een open veld met riet en wilgenhout. Daar kon je onmogelijk doorheen komen. Als het zand was geweest lukte het misschien. Bovendien was er altijd nog bewapende bewaking aan boord. Wel werden er enige plannen gemaakt om het ’s nachts in het donker te doen. Ik vond het een volmaakt hopeloze onderneming.
Die dag hebben we zo goed mogelijk doorgebracht. Sommige mensen zaten op een verwoede wijze te kaarten Anderen waren over alle mogelijke dingen met elkaar aan het praten, o.a. over de oorlog.
S. Vormden zich groepjes of bewogen de mensen zich zo maar door elkaar?
R. Voor zover je met je naaste buren was weggegaan, bleef je min of meer bij elkaar. Er was echter niet bepaald sprake van groepsvorming.
S. Hielp men elkaar, o.a. met brood of sigaretten?
R. Ja, dat wel. Wij lagen daar dus ’s Zaterdags. Omstreeks 1 uur waren er enige vliegtuigen in de lucht. Ze cirkelden rond. Ik was beneden in het ruim, en zag andere mannen en jongens naar boven wijzen. Ik zag twee vliegtuigen, bewaking was niet meer te zien. Herhaaldelijk hadden ze ons naar beneden gejaagd:”Mensch, hinunter!” Op het laatst trok niemand zich er meer iets van aan en was men min of meer in de stemming om de Duitsers gewoon te laten praten. Ik zag dus die vliegtuigen cirkelen, één dook naar beneden, we hoorden een hels geknetter, zagen kleine vuurtongen en toen ging alles heel snel. Ik had juist de ladder boven verlaten, toe kreeg ik een bons in mijn rug en sloeg voorover in het gat. Alle mannen sprongen en vielen boven op me, ik voelde m’n been en knieschijf kraken. Eén plek in mijn lendenen ben ik zeker maanden later nog gevoeld. Een hele tros van mannen en jongens krabbelden overeind en hoewel ik niet bewusteloos was ben ik er blijven liggen, onmachtig om op te staan. Ik had zware pijn in mijn rechterknie, en ik had het gevoel dat mijn rechterknieschijf gebroken was. Ik heb heel zacht getast maar dat was nog te veel en ik hield het voor een gebroken knieschijf. Ik heb er een verband omheen laten slaan (dat had ik zelf meegebracht). Door de val en door het zware gewicht van die springende kerels, was ik zo gekraakt en plat geknepen, dat ik even de tijd nodig had om bij te komen, om te ontdekken, dat ik me bewegen kon. Ik ben weer in een hoekje gekropen en ben er gaan liggen. Alles deed me zeer. De anderen zijn weer naar boven gegaan, waar een lawaai en een herrie van je welste was. Er werd met zakdoeken en dekens naar de vliegers gezwaaid. Dat schieten is goed afgelopen, de boot is niet geraakt, wel kwamen er kogels terecht naast de boot in het water. Ze hebben dus wel degelijk geschoten. Enige mensen waren in het water gesprongen en zakten tot hun middel in de modder. Die moesten er later uitgevist worden. Ontsnappen op die wijze bleek inderdaad niet mopgelijk te zijn. Ik heb er enige tijd gelegen. De pijn begon wel wat te zakken. De één na de ander kwam bij me en zei: “Blijf maar liggen, je hebt wel kans er af te komen”. Ik had daar niet veel zin in, want ik voelde me gebonden aan mijn buurtgenoten. Maar men zei: “Als je weg kunt komen heb je de plicht het te doen, wij zullen het ook doen”. Ik voelde mij wel weer in staat overeind te komen maar ik bleef liggen. Er kwam later een Duitse militair naar beneden, die een even naar me keek en zag, dat mijn knie in verband zat. In de middag kwam de mededeling, dat er om een dokter gevraagd was. ’s Middags kwam er een E.H.B.O.-er, die de gewonden bezocht heeft. Eén man lag buiten kennis, die had een hersenschudding opgelopen. Een andere man bloedde uit zijn mond en neus, weer een andere had zijn been ernstig gekneusd. Die E.H.B.O.-er voelde aan mijn knie, die deed behoorlijk pijn. Hij vroeg mij m’n knie eens te bewegen, dat heb ik niet gedaan hoewel ik het wel kon. Hij voelde nog een aan mijn kuit en toen sloeg ik hem op zijn hand, hoewel het eigenlijk niet nodig was. De E.H.B.O.-er constateerde, dat ik een gebroken knieschijf en een gescheurde kuitspier had, ik moest van boord. Wat hij constateerde, was niet waar. ’s Avonds om 10 uur werden de gewonden van boord gedragen en met een roeibootje naar de kant gebracht. Toen zei die bewuste man: “Ik ben helemaal geen dokter, maar een E.H.B.O.-er”. Ds. Hugentholz zal weten wie deze man is. De bevolking had gemerkt, dat de boot er lag. Ze brachten brood, appelen en drinkwater. Later heb ik vernomen dat er behoorlijke hoeveelheden levensmiddelen aan boord gebracht zijn. Ook heb ik later gehoord, dat de boot weer losgekomen is en verder gegaan. Dat kan ik uiteraard dus niet uit eigen ervaring vertellen.
S. Hoe gedroegen de mensen zich in de schuit tijdens de tocht van Rotterdam tot Schoonhoven?
R. Wat zal ik daarvan zeggen. Over het algemeen was de stemming: wij zitten er in, wij wachten maar af en zullen er het beste maar van hopen. Er was een groot aantal mensen, die de hele dag totaal niets gezegd hebben, zij waren onder een grote psychische druk en hebben de gehele dag geen woord gesproken. Anderen daarentegen waren buitengewoon luidruchtig. U moet rekenen, de bevolking van die stadswijk bestaat voor het meerendeel uit arbeiders, die in het algemeen nogal eenvoudig en gemakkelijk reageren en die nogal veel meegemaakt hadden met bombardementen; zij waren nogal lauw, niet zo bang uitgevallen. Dit overheerste. Er waren er ook bij, die in zichzelf opgesloten waren. Ik heb één man zien huilen. Over het algemeen heerste er meer een grimmige stemming dan een bedroefde stemming. Ook begon men elkaar te vermaken. Er was nu eenmaal niets aan te doen. Er werd een stel kaarten te voorschijn gehaald, er werden enige koffers op elkaar gezet en zo werd er gekaart. Dat trok weer veel omstanders. Er waren doorgefourneerde kaarters onder. Er trok er zelfs één een mes, over een verkeerde kaart, die gespeeld werd. Wij hebben nog daarom nog grote pret gehad. Wij waren in een stemming van: “Wat is er aan te doen, wat zullen wij zitten kniezen?” Er werd oneindig veel gedebatteerd. Er werd hevig gescholden en geraasd over de afloop van de oorlog.
S. Er was dus zo’n stemming als: we zitten gezamenlijk in de boot en we moeten varen.
R. Ja, er werd het beste van gemaakt. Er was een goede solidariteit.
S. U bent toen weer in Rotterdam teruggekomen. Welke veranderingen waren in de stad het meest waarneembaar naar aanleiding van de wegvoering van 50.000 mannen?
R. Het was zeer duidelijk te merken, dat vele mannen waren weggevoerd. Nauwelijks een maand later zeiden wij echter weer tegen elkaar: “Wat lopen er weer veel mannen op straat”. Je kwam elkaar tegen en vroeg: “Hoe ben jij er uit gekomen?”. Er waren er die ondergedoken waren geweest. Je ging elkaar opzoeken en informeren. Velen waren weggevoerd, ook velen niet. Dan waren er weer velen teruggekomen. We hebben ons werkelijk ongerust gemaakt, omdat er eind November al weer zoveel mannen op straat te zien waren, zodat wij gingen vrezen, dat er een herhaling van de razzia niet uitgesloten was.
S. Waren er nssr Uw mening nog andere invloeden duidelijk merkbaar van die razzia, bijv. op het maatschappelijk leven, op het stedelijke leven?
R. Neen, dat was eigenlijk al lang veranderd. Wel was de stemming onder de vrouwen bepaal vinnig. Ze zagen andere mannen n.l. terugkomen. De houding van de vrouwen had wat meer nationaal kunnen zijn, wat flinker. De eerste de beste dag was het al zo, dat de vrouwen elkaar dwongen de mannen op straat te sturen. “Waar is jouw man?”, “Moet jouw man niet weg?”werd er gevraagd. Het is mij bekend, dat menige man, die terugkwam, wachtte tot het donder was, voor hij naar huis ging. Hij bleef dan ook de eerste dagen thuis en hield zich min of meer verborgen voor de buren. Dat heb ik ook gedaan, uit vrees voor verraad door jaloezie. Ik ben 3 weken thuis geweest, begin December kwam ik weer pas buiten. Ik ben weer met een wandelstok gaan lopen, of beter gezegd strompelen, hoewel dat laatste me moeilijk viel omdat het volstrekt niet nodig was. Was ik eenmaal uit de buurt, dan liep ik weer gewoon, kwam ik in de buurt weer, dan begon ik weer te strompelen.
S. Was een dergelijke houding voor U alleen, omdat U misschien onder ongunstige omstandigheden verkeerde?
R. Neen,dat gold voor de meeste teruggekeerden. Dat was geen individuele kwestie van mijzelf, dat was noodzakelijk voor iedereen, zeer zeker de eerste tijd. Ik vond het niet prettig, dat de buren geen praatje kwamen maken. Ik heb thuis nog een poosje op bed gelegen, volkomen overbodig. Er kwamen buren en kennissen. Ik was met hun mannen en zonen vertrokken en zij kwamen informeren. Ik had veel liever gewild, dat zij nog niet wisten, dat ik er al was.
S. Wat is er gebeurt in het ziekenhuis, waarin u opgenomen werd?
R. Zaterdagavond laat ben ik van boord gehaald en een woning binnen gebracht, behorende bij een meubelfabriek en gelegen tussen Ammerstol en Schoonhoven. Daar is o.a. Dr. Hugenholz, een bekend vredesapostel, die in Ammerstol staat, bij ons geweest. Daarvandaan zijn telefonisch de namen van de van boord gehaalde gewonden doorgegeven naar het Politiebureau en het ziekenhuis in Rotterdam. Die boodschap werd doorgegeven aan de betrokken families. In mijn geval werd gezegd; een gebroken knieschijf. Thuis dachten ze; ze zeggen een gebroken been maar in werkelijkheid is hij dood. Mijn familie heeft aangenomen, dat deze boodschap camouflage was. Toen dat bericht doorgekomen was, kwam een eindeloze stroom van mensen per fiets naar Gouda, ouders, vaders, moeders en zusters, kijken of hun familie er was en os wij iets wisten. De Duitsers hebben ze binnengelaten en wij hebben met hen kunnen praten. Alle mensen uit onze buurt kwamen op bezoek en kijken of wij iets wisten van hun familieleden, terwijl zeer nadrukkelijk alleen de namen van de gewonden waren doorgegeven. Mijn buurvrouw bijv. dacht: hij weet vast wel iets van mijn man. Tot mijn verbazing hebben de Duitsers al deze mensen binnengelaten. Ik hen het er zeer goed gehad. Wij kregen zeer dik gesneden boterhammen, heerlijke dikke pap, die was het best en een sigaar toe. We begrepen toen waarom onze rantsoenen zo mager waren.
S. Weet U namen van mensen, behorende tot het Rode Kruis in Gouda?
R. Neen, dat zou ik niet weten. In elk geval heeft de voorzitter van het Rode Kruis te Gouda zich veel moeite voor ons gegeven. Wij waren n.l. met 6 personen uit het Ziekenhuis (Dependance Ambachtschool) naar de Ortskommandantur gestuurd, onder militaire bewaking wel te verstaan. Hoe het mogelijk is geweest heb ik nooit gesnapt, maar twee personen zijn niet aan de Ortskommandantur gearriveerd, net precies die twee, die bepaald zwaar gewond waren. Of de bewaking hen heeft laten lopen, of hoe dan ook, maar achteraf bleek, dat zij door burgers naar het Rode Kruis gebouw waren gebracht. Toen wij er met zijn vieren des avonds arriveerden, waren bedoelde twee personen er reeds. Doch dit niet opdagen van deze twee heeft ons des middags in een zeer moeilijk en zelfs gevaarlijk parket gebracht. We werden gehoond omdat het simuleren wel werd begrepen door het personeel van de Ortskommandantur. En vervolgens werden we onder druk geplaatst en er voor aansprakelijk gesteld dat niet alle zes, maar slechts vier personen waren binnengekomen. Aangezien ik de Duitse taal volkomen machtig ben, ging geen enkel woord voor mij verloren. Het heeft nog heel erg gespannen. Eensdeels leek het erop, dat men ons wilde gevangen nemen, dus uit represaille voor het wegblijven van twee onzer groep, anderdeels werd er over gepraat om ons eenvoudig op transport te stellen naar Duitschland, dus de grote groep weggevoerden achterna. Er was duidelijk een strijd gaande tussen het personeel, dat kwade bedoelingen had en de Ortskommandantur, die blijkbaar niet goed wist wat hij met ons aanmoest. Ik heb heel wat moeten praten om duidelijk te maken, dat niet wij aansprakelijk konden zijn daar per saldo allen onder bewaking waren weggezonden. Er is door de Ortskommandantur een boodschapper gestuurd naar het Ziekenhuis en toen deze terugkeerde met de mededeling, dat niet 4 maar 6 personen naar de Ortskommandantur waren gedirigeerd, zag het er voor ons bepaald kritiek uit. Ik voelde me niet bepaald gerust over de over de eventuele gevolgen, daar ik de onderlinge niet bepaald goedaardige gesprekken der Duitsers over ons goed kon volgen en daar bovendien bleek, dat er een paar Rijksduitsers onder het personeel waren, die al even goed Nederlands spraken als wij geboren Nederlanders, kostte het mij nog veel moeite mijn lotgenoten voorzichtig duidelijk te maken zich in acht te nemen met praten. Want hardop denken werd er genoeg gedaan, en dat kon gevaarlijke gevolgen hebben. Toen een Duitse soldaat binnenkwam, een man van middelbare leeftijd en ons vroeg, wat we kwamen doen, antwoordde ik hem bits, terwijl ik er zelf van schrok, in eigen taal, “niets, we moesten hier komen”. De man werd bleek, stond als ’t ware even te duizelen, ging op een stoel zitten, zuchtte diep, en zat met de hand onder het hoofd verslagen naar de grond te staren. Ik kon een gevoel van sympathie op dat moment niet achteruit dringen.
Er waren een paar vrouwen, van wie ik geen naam weet. Ik ben nog even bij een dokter binnen gelopen. Ik had n.l. een verzwering aan mijn hand. De dokter heeft me er wat zalf voor gegeven. Hij wilde hiervoor een fantastische verhalen gehoord. Toen we in het Rode Kruis gebouw waren aangekomen, nadat wij door de Ortskommandantur onder hevig vloeken en razen de Ortskommandantur waren uitgezet en de straat opgejaagd kwamen er iedere keer meer mannen en jongens binnenlopen. Je kreeg alle mogelijke verhalen: ze waren weggelopen, uit treinen gesprongen, onder een dekzeil gekropen, in een lege bakkerskar verscholen geweest enz. In de kerk van Gouda had een grote groep mensen overnacht. Er zijn mannen geweest, die in de toren geklauterd zijn en zo vrijgekomen.
Wij waren er ’s avonds met 10 man, maar vóór het 12 uur was, waren wij er al met 30. De volgende morgen kwamen er nog steeds meer bij. Wij kwamen hierdoor in een optimistische stemming en dachten: als het overal zo is, dan komen er nogal wat vrij.
De heer Sijes dankt de heer Reijngoud ten zeerste voor zijn waardevolle inlichtingen.
Dossier met briefwisseling met het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie, verslag van de belevenissen van Dhr. Reyngoud vanaf de razzia te Rotterdam.
details
- Inventarisnummer
- 9579-1-17
- Eigen nummer
- 002317
- Trefwoorden
- beeldentafel dagboek document dossier ooggetuigeverslag razzia
- Namen
- L. Reyngoud
- Datum/periode object
- 1945.00.00 - 1960.00.00
- Gebeurtenis
- 1940.05.10 - 1945.05.05
- Plaatsen
- Rotterdam
- Materialen
- papier
- Technieken
- Getypt
- Thema's
- Razzia