Voor veel mensen was de oorlog een ellendige tijd, maar voor opgroeiende jongens waren er soms spannende avonturen te beleven. De jonge Frank van Es woonde aan de Coolhaven, een eind buiten het gebombardeerde stadscentrum van Rotterdam. Net als zo veel andere kinderen zal hij ongetwijfeld met zijn ouders naar het geblakerde puin zijn gaan kijken. Het verwoeste stadscentrum trok uit het hele land ramptoeristen aan. Er reden zelfs volle trams doorheen, maar met gesloten deuren en in volle vaart voorbij verdwenen haltes. Niemand mocht er uit op het afgesloten en verboden terrein.
Zonder dat zijn ouders het wisten waagde de jongen zich ook alleen naar “de puin”, zoals de Rotterdammers dat noemden. Eigenlijk mocht hij niet verder dan het oude kerkhofje aan de Puntegaalstraat. Door het voortdurend alarm was het voor kinderen veel te gevaarlijk om ver van huis te gaan. Maar het geteisterde stadscentrum trok als een magneet. Op een dag kwam hij zelfs helemaal bij de Kruiskade vlak voor de Lijnbaan. Daar lag een stukje puinterrein, dat niet was afgezet. Ergens tussen de steenbrokken en stukken verwrongen staal, zag hij opeens een popje liggen. Dat kon hij nog net oprapen voor hij op barse wijze werd weggejaagd.
Het is een eenvoudig aangekleed meisjespopje van 15 centimeter. Het gezichtje lijkt van gebakken aardewerk, het pruikje van hennep. Het lijfje bestaat uit ijzerdraad met daaromheen reepjes stof gewikkeld. Het is niet geheel ten prooi gevallen aan de brand, maar wel behoorlijk beschadigd en groezelig. Het is nooit meer te achterhalen wie er ooit mee heeft gespeeld.