Voedseltocht januari 1945
Het idee was opgekomen tijdens de traditionele familiebijeenkomst op nieuwjaarsdag 1945. Nederland werd onderdrukt door de Duitse bezetter, die naarmate het getij tegen hem keerde, steeds strenger optrad in de nog bezette gebiedsdelen. Na de afkondiging van de spoorwegstaking in september 1944 na de luchtlandingen in Arnhem, werd bij wijze van straf de aanvoer van levensmiddelen en steenkool naar westelijk Nederland sterk teruggebracht. De voedselrantsoenen werden geleidelijk aan verlaagd en dikwijls was er in de winkels onvoldoende aanwezig, om de toegewezen rantsoenen uit te leveren. Er werd honger geleden, vooral door de mensen, die geen geld hadden om op de zwarte markt aanvullende levensmiddelen te kopen. Velen trokken er daarom op uit om op het platteland bij de boeren te proberen door ruilen of kopen de nodige aanvulling op de rantsoenen te verkrijgen.
Eerst ging men op zoek in de omgeving van de grote steden in het westen, maar toen daar de voorraden op waren, ging men steeds verder weg, tot in Groningen en Friesland. Vervoer was moeilijk, de treinen reden alleen onder toezicht van de bezetter, die met eigen personeel een beperkte dienst kon onderhouden voor zijn eigen doeleinden. Bleef over de fiets, maar hiervan waren er op grote schaal door de moffen gevorderd (gestolen dus) en banden waren er ook niet meer te krijgen. Ook in de familie was het tekort aan voedsel het gesprek van de dag en velen leden daar onder. Al pratende stelden wij ons voor, dat een voedseltocht zou worden gemaakt naar Overijssel. Waarom daar naar toe? Oom Jan, een broer van mijn moeder, was van beroep handelsreiziger in ijzerwaren en had een grote klantenkring in alle delen van het land. Hijzelf kon niet op reis gaan, omdat alle mannen tussen 18 en 40 jaar zich hadden moeten aanmelden voor werk ten behoeve van de Duitsers. Om zich te onttrekken, had hij dienst genomen bij de luchtbescherming, maar dan moest hij wel aanwezig blijven in Rotterdam. Mijn vader was ambtenaar bij de belastingen en op grond daarvan vrijgesteld van de dwangarbeid. Maar ook hij moest op zijn standplaats blijven. Na lang overleg werd besloten, dat de vrouw van Oom Jan, Tante Annie (T.A.) en ik met twee in nog redelijke staat verkerende fietsen de tocht zouden maken. Er werd een route vastgesteld langs een aantal relaties van Oom Jan waar we ongetwijfeld goed zouden worden ontvangen en waar wij zouden kunnen overnachten. Om zoveel mogelijk op de fietsen te kunnen vervoeren, werd een extra bagagedrager op het voorwiel gemonteerd. Als ruilmiddel namen wij mede linnengoed, dat door de boeren veel gevraagd werd en een aantal tabletten Sunlight zeep, waarvan mijn moeder in haar wijsheid bij het begin van de oorlog een groot aantal in voorraad had genomen. Gemakkelijk te bewaren en het bederft niet.
De eerste etappe zou gaan tot Woerden. Het was een strenge winter in 1945. Volgens de opgaven één van de strengste in de historie. Het had die nacht geijzeld en de straten waren spekglad. Al voor dat wij 's-Gravenweg (de oude weg naar Gouda) hadden bereikt was ik al een aantal keren onderuit gegaan. Nadat wij de bagage van de voorste drager hadden overgepakt naar achteren ging het wat beter. Na Gouda probeerden wij bij een boer iets te krijgen. Wij werden gul onthaald met warme melk en brood, maar er was niets meer. Andere boeren in de buurt lieten geen mensen uit de stad meer op hun erf toe. Wij besloten toen om maar door te gaan en niet meer in de buurt van de stad iets te vinden. In Woerden werden wij door de familie Van Vulpen royaal ontvangen, wij konden gelijk mee aanschuiven aan tafel en het overnachten was geen probleem. Op de terugweg zou deze familie nog een belangrijke rol spelen. Van Woerden ging het naar Zeist, waar wij onderdak vonden bij de familie van ....? Deze mensen kenden wij van de zomervakantie, die wij bij hun ouders in Driebergen hadden doorgebracht. Ook hier was de ontvangst geweldig.
De volgende etappe werd moeilijk, want de eerstvolgende bekende, waar wij konden overnachten woonde in Uchelen, vlak bij Apeldoorn. Daarvoor zouden wij zelf iets moeten vinden. Wij kwamen die dag tot Ede, waar wij onderkomen vonden in een opvangcentrum voor vluchtelingen, dat door het Rode Kruis was ingericht voor de mensen, die uit het gebied rond de grote rivieren waren geëvacueerd. De geallieerden hadden zuidelijk Nederland reeds bevrijd, maar waren er niet in geslaagd de Rijn over te komen. Wel werden over de rivier beperkte acties ondernomen en werden er artillerieduels uitgevochten. De bevolking was uit deze streek weggetrokken naar veiligere oorden. Wij brachten de nacht door in het stro in gezelschap van een massa krioelende kinderen, vrouwen en ouden van dagen. Ook werd er een maaltijd verstrekt en was er een ontbijt. 's Nachts had het zwaar gesneeuwd en de wegen waren nauwelijks begaanbaar. Fietsen was vrijwel onmogelijk, op sommige plaatsen lag de sneeuw meer dan een meter hoog. De route liep vanaf Ede via Hoenderloo en Otterloo naar Uchelen, nu 's zomers een prachtige weg dwars door het bos, maar toen een ware verschrikking. Het grootste gedeelte werd te voet afgelegd, waarbij hard geduwd moest worden om de fietsen in beweging te houden. Wij hebben het doorstaan en kwamen laat in het donker in Uchelen aan. De mensen daar konden nauwelijks geloven, dat wij die dag vanuit Ede gekomen waren.
Het volgende doel was Deventer, dat niet ver van Uchelen lag. Wij gingen nu over wegen, die geruimd waren, omdat wij in het gebied van de IJssellinie kwamen. Een gebied, dat door de Duitsers was versterkt, waar veel verkeer was. De IJsselbrug was een moeilijk punt, omdat volgens de geruchten, voedseltochten via deze brug niet werden doorgelaten en alle spullen in beslag genomen zouden worden. Dat was van latere zorg, want we hadden nog niets. Wij ondervonden geen moeilijkheden en kwamen vrij spoedig in Deventer aan. Hier verbleven wij bij de familie Broesder (tante Truus en oom Gé). Oom Gé was een ambtenaar op het departement van financiën. Zijn kantoor was vanuit Den Haag naar Deventer overgeplaatst, omdat de Duitsers de kuststrook hadden ontruimd wegens een dreigend invasiegevaar. Alle belangrijke overheidsdiensten waren daarom verder het land in gebracht. Oom Gé had veel relaties en kende ook een aantal boerenfamilies in de omgeving van Deventer. Zelf hadden zij geen ruimte om ons onder te brengen, want ook zijzelf waren in huis bij anderen. Zij vonden het heel spijtig en boden ons wel een warme maaltijd, zuurkool met spek, aan. In latere jaren memoreerde oom Gé deze gebeurtenis nog dikwijls en dan zei hij: "Weet je wat mij het meest heeft getroffen, toen jij bij ons kwam? Na de maaltijd zei jij: er zit echt vet in, dat kan ik proeven". In die tijd was vet eten in Rotterdam een ongekende weelde.
Wij kregen een adres en een mondelinge aanbeveling voor een boer in Bathem, in de buurt van Colmschate. Erg vriendelijk waren deze mensen niet, want zij hadden al een aantal evacués in huis. Wij konden een plaats in de schuur krijgen, niet ver van de varkens, die daar nog in grote getale rondliepen. Weer in het stro, maar wij waren zo moe, dat dat niet deerde. De volgende dag begonnen wij aan de laatste etappe naar Wierden. Dit was een vrij grote afstand, maar fietsen ging wel. Halverwege werden wij opgeschrikt door een enorme explosie niet ver van ons vandaan. Bij navraag bleek, dat er een V1, een soort raketwapen, waarmede de Duitsers Engeland bestookten, van zijn koers was afgeweken en in het bos was neergekomen. Dit gebeurde wel meer, want de kwaliteit van deze raketten was niet erg goed. Tijdens de rustpauze zaten wij langs de weg, een hele lange, rechte weg. Er kwam een vrachtwagen van het Duitse leger aan en deze stopte bij ons. De bestuurder vroeg, wat wij daar deden. Na uitleg bood hij ons aan mee te rijden tot Almelo. Op dat moment golden geen principes meer, maar waren wij dolblij met dit aanbod. Fietsers met bagage weren ingeladen en in Almelo werden wij bij het station afgezet. Vandaar was het niet ver meer van Wierden. Wij werden hier goed ontvangen (de naam weet ik niet meer) en wij kregen alle hulp om bij de boeren onze handel te verrichten. De opbrengst was grandioos. Rogge, tarwe, spek, kippen werden in een paar dagtrips verkregen. De zeep bleek een uitstekend ruilmiddel te zijn. Ook de verzorging bij de familie was uitstekend.
Nu kwam het probleem van de terugreis. Wij beiden zagen er erg tegenop om de gehele trip weer per fiets, nu zwaar beladen, te moeten afleggen. Wij hadden gehoord, dat er soms 's nachts treinen naar het westen reden, waar enkele plaatsen waren voor burgers. Dit waren militaire treinen, die alleen in de nacht reden. Overdag werd iedere trein onmiddellijk door de geallieerde luchtmacht van de rails geschoten. Na informatie bij de stationsofficier bleek dat wij inderdaad de volgende nacht met deze trein mee konden rijden tot Utrecht. Tijdens dit gesprek leunde ik met mijn arm tegen een kachelpijp, die gloeiend heet bleek te zijn. Het gevolg was een grote brandplek in mijn mouw (deze jas hebben wij later nog van de brandverzekering vergoed gekregen). Om negen uur zou de trein vertrekken. Er waren een paar passagiersrijtuigen zonder ruiten en zonder verwarming. De fietsen moesten apart in de bagagewagen worden geladen. Wij hadden een angstig vermoeden, dat wij de tassen met voedsel niet meer terug zouden zien. Bij het inladen viel één van de zwaar beladen fietsen tussen het perron en de wagon in, maar met behulp van omstanders kwam alles tenslotte op zijn plaats terecht. De treinreis duurde eindeloos. Telkens werd gestopt, het was ijzig koud, we hadden honger, maar konden niet bij onze spullen komen. Toch vielen wij na verloop van tijd in slaap en kwamen tot onze verbazing in de vroege morgen in Utrecht aan. Uitladen en weer op pad. Het goot van de regen en er stond een westerstorm. De weg langs de Oude Rijn naar Woerden was niet te befietsen, dus moest het gehele traject te voet worden afgelegd. In Woerden was de familie van Vulpen zeer verbaasd ons weer te zien en met zoveel voedsel. De volgende dag werd een vrachtrijder gevonden, die ons met de bagage, maar zonder fietsen naar Rotterdam wilde rijden. De fietsen werden door van Vulpen met een beurtschipper meegegeven naar Rotterdam. Wij werden afgezet op de Noordsingel, vlak bij het gerechtsgebouw. Tante Annie had een vriendin, die vlak bij woonde. Ik werd ter bewaking van de bagage achtergelaten (stel je voor, een dertienjarig jongetje oppasser van zoveel voedsel in een stad waar honger geleden werd, maar er gebeurde helemaal niets). Na enige tijd kwam T.A. terug met een slee, waarop wij snel oplaadden en naar haar huis gingen. Daar werd de buit verdeeld en liep ik verder naar huis. Grote blijdschap over de behouden terugkeer en het vele eten. Snel werd een sterke kippenbouillon getrokken, die ons alle een bedorven maag opleverde. Wij waren dit kwaliteitsvoedsel geheel ontwend. De grootste verrassing kwam na ongeveer tien dagen, toen wij een briefje in de post ontvingen, met de mededeling van een bodedienst, dat onze fietsen konden worden opgehaald aann de Leuvehaven, waar zij waren afgeleverd door de beurtschipper, en dat alles in januari 1945!
Nieuwjaarsdag 1945 werd besloten dat schenker met zijn tante de hongertocht zouden gaan maken. De strengste winter van de eeuw maakte de tocht naar Overijssel tot een hel. Met veel omzwervingen hebben zij de tocht volbracht en voedsel mee naar huis genomen.
details
- Inventarisnummer
- V27
- Eigen nummer
- 1897
- Trefwoorden
- broederdienst brood de Koninklijke Nederlandse Landmacht dienstplicht document fiets hongertochten klantenkring landsverdediging linnengoed luchtlanding mobilisatie ruilen ruilmiddelen spoorwegstaking sunlightzeep tekst V-I warme melk
- Namen
- A. Nauta Annie
- Datum/periode object
- 1945
- Gebeurtenis
- Januari 1945
- Plaatsen
- Almelo Apeldoorn Arnhem Bathem Colmschate Den Haag Deventer Ede Friesland Groningen IJssellinie Leuvehaven Noordsingel Oude Rijn Overijssel Uchelen Vulpen Wierden Woerden Zeist
- Thema's
- Mobilisatie
- Datum of periode
- Jan 1, 1945 Feb 1, 1945