Amerikaanse Bajonet U.S. M8
Piet Konijnenburg was nog maar 18 jaar toen hij werd opgepakt tijdens de grote razzia in Rotterdam, november 1944. Hij was gewoon de straat op gegaan om naar zijn werk te gaan want hij had een Ausweiss. Een bewijs waarop stond dat hij voor Caminada Tamson werkte en daarom vrijgesteld was van de Arbeitseinsatz. Caminada Tamson was een meetinstrumentenfabriek die door de Wehrmacht was ingezet voor de productie van instrumenten ten behoeve van de Duitse oorlogsindustrie. De jonge Konijnenburg waande zich met zijn Ausweiss dus veilig. “Maar bij de novemberrazzia haalde het niets uit. Niets mee te maken was het en ‘mitkommen’!”
Met een groep mannen werd hij richting het beursgebouw gedreven. Daar in de kelder van taxibedrijf Ravero werden ze verzameld. Het was er al aardig vol. Sommigen maakten amok, maar dat werd snel de kop ingedrukt. Met de neus tegen de muur en de handen omhoog werden ze onder schot gehouden. “Angstig was ik niet. Ik was nog jong, en je had ook al het een en ander meegemaakt met die Duitsers natuurlijk. Het was al vier jaar aan de gang. We wachtten maar gewoon af. “ In de middag werden ze over de Coolsingel richting Delft gedreven. Een grote colonne mannen geflankeerd door gewapende soldaten. Sommigen liepen te sjouwen met koffers. “Er waren wel wat oudere mannen, die hadden allemaal koffers meegenomen. Je wilde toch wat schone kleren mee enzo. Maar het was geen doen dat gezeul met die koffers dus moesten ze hun bagage achterlaten. Dat was wel verdrietig”.
Tegen de avond, in de regen kwamen ze aan op het station in Delft. Daar werden ze een klaarstaande trein ingejaagd. In veewagons. In elke wagen ging een man of dertig, daarna de deur dicht. Zonder eten of drinken en in het donker wachtten ze af. Na een tijdje voelden ze hoe de trein begon te rijden om pas een paar dagen later weer tot stilstand te komen in een besneeuwd weiland. Nergens was een huis of iets te zien, niemand wist waar ze precies waren. Aan de reistijd te meten was het al wel in Duitsland. “Nou dan weet je wel wat er gebeurde. Zodra die deuren open waren drong iedereen zich naar buiten om te plassen en te poepen. Ook aten sommigen van de sneeuw om hun dorst te lessen, maar die werden naderhand ziek.”
De trein reed verder. Af en toe werd een groepje mannen er uit gelaten, waarna de trein weer verder reed. De groep van Konijnenburg was een van de laatsten toen ze in Limburg an der Lahn aankwamen. Ze werden met zo’n 16 man te werk gesteld op een groot rangeerterrein met verschillende fabrieken. Er werden o.a. locomotieven gerepareerd. Onder bewaking ging het ‘s ochtends naar de werkplek en ’s avonds onder bewaking weer terug naar het kamp waar ze overnachtten. “Er was vaak luchtalarm. Op dat rangeerterrein stond ook een grote betonnen bunker. Er waren zelfs trappen in voor de verschillende etages. Gevangenen mochten daar niet in. Heel soms mochten er Höllander in, maar die moesten dan wel pompen. Er moest natuurlijk voor frisse lucht gezorgd worden. Ik heb dat één keer gedaan. Tijdens zo’n alarm ontstond een chaotische toestand. Je kon er dan beter even tussen uit piepen om ergens wat te eten op te scharrelen. Soms lukte het een paar aardappels te stelen. Die sneed je dan in schijfjes, en in het kamp had je zo’n potkachel met een hoge pijp. Daarop gaarden we dan zo’n beetje die schijfjes. Dat was een traktatie!”
In december 1944 werd het nabijgelegen gevangenenkamp Stalag XIIA gebombardeerd. In het verblijf van Konijnenburg kregen ze er een heleboel Russische krijgsgevangenen bij. De loods kwam vol te staan met kribben en binnen korte tijd hadden ze luizen. Het voedsel was karig. In de gaarkeuken op het rangeerterrein mochten de gevangenen niet binnen. Die was bestemd voor de Duitse arbeiders. “ Ze kregen daar een soort waterige soep in witte porseleinen kommen. Op een dag zagen mijn maat en ik kans om die lege kommen op te halen. Soms zat er nog wel een restje in, die deden we allemaal in één kom. We hadden alles bij elkaar ieder toch wel een halve kom soep. Ja, nu klinkt dat heel onsmakelijk, maar wij zaten toen te smullen!”
Op een ochtend, misschien in april 1945, was de bewaking uit het kamp verdwenen. Over de spoorlijn kwamen Amerikaanse stoottroepen aangelopen. Het was voorbij. Er was wat meer (leger)voedsel. Maar naar huis gaan kon nog niet. De repatriëring van wat door de geallieerden ‘displaced persons’ werden genoemd had nog heel wat voeten in aarde. Voorlopig werden ze opgevangen in kampen, ontluisd en geregistreerd. Naar Nederland kon nog niet, want dat was nog niet bevrijd. De Nederlandse jongens van de groep waar Konijnenburg deel van uit maakte kregen het aanbod dienst te nemen in het Amerikaanse leger. “Op zich was ik wel geïnteresseerd. Dat wachten beviel me maar niets. Maar naar het front wilde ik natuurlijk niet, dus ben ik gaan informeren. Ik kreeg te horen dat we aan een wachtbataljon in Parijs toegevoegd zouden worden. Dat leek me wel wat, en zodoende hebben een paar van onze groep zich opgegeven.”
In een open vrachtwagen werden ze richting Parijs vervoerd. De reis eindigde in het Bois de Boulonge waar een groot kazerneterrein was. Chauteau Vincennes was door de Duitsers gebruikt als uitvalsbasis, maar werd in augustus 1944 verlaten. Het kamp werd deels vernietigd en er werden 30 Fransen (gijzelaars of verzetstrijders) geëxecuteerd. Daarna kwam het kamp in handen van de Amerikanen die er een grote opslagplaats voor oorlogsmateriaal hadden. Buiten waren enorme hoeveelheden kisten hoog opgestapeld. “Je moet je voorstellen dat het er uitzag als een echt magazijn. Met hoge stapels kisten met van alles erin: wapens, uniformen, granaten. Er waren zelfs looppaden tussen de stapels. Wij moesten de Duitse krijgsgevangenen die daar werkten bewaken. Toen waren de rollen ineens omgedraaid en moest ik gewapend en al 12 moffen in de gaten houden! Niet dat ze weg zouden lopen hoor, want ze konden nergens naartoe. Het was een gouden tijd. We hadden goed te eten, lekker wittebrood enzo.”
Na ongeveer een half jaar moesten de jongens hun uniform en wapen inleveren. Ze konden naar huis. Van thuis had hij al die tijd niets vernomen, en het was hem slechts één keer gelukt een brief naar huis te sturen. “Dat viel nog niet mee want je kon niet even een postzegel kopen, en pen en papier waren ook niet zomaar voor handen. Dat was met een potloodje. Maar die brief bleek later wel aangekomen te zijn. Dat was voor mijn ouders wel fijn, want die wisten natuurlijk niet hoe het mij verder vergaan was.” Ze kregen papieren mee en reisden per trein terug naar Nederland. In Dordrecht eindigde de reis, van daaruit liftte hij met vier andere Rotterdammers naar huis. “De bevrijdingsfeesten waren toen al voorbij. Ik had wat samengeraapte kleding aan en was duidelijk herkenbaar als terugkomer. Toen ik de Gouvernestraat in kwam, waar mijn ouders woonden, stormde er een groepje kinderen op me af: “daar is er weer een.” Na de vreugde van het weerzien moest de draad weer worden opgepakt. Als jongen van de ambachtsschool vond hij weer werk in een fabriek. Na wat studie kon hij als technisch administrateur aan de slag. Al vrij snel ging het leven weer zijn gewone gang. “Ik heb niet zo erg geleden hoor. Ik was 18 jaar, dan ben je nog flexibel, dan kan je nog wel wat hebben. In vergelijking met wat anderen is overkomen in die kampen heb ik geluk gehad. Later ben ik nog een avondopleiding gaan doen. Daarna kon als technisch opleidingsassistent aan de slag bij een gymnasium. Dat heb ik 30 jaar gedaan.“
“De bajonet heb ik bewaard als souvenir. Hij behoorde niet tot mijn uitrusting. Ik had hem geritseld bij de fouragier in Parijs. Er werd daar van alles geritseld, het was bepaald geen georganiseerde toestand daar. Ik wilde hem aan mijn kleinzoon geven, aan wie ik mijn verhalen ook verteld heb. Maar uiteindelijk is dat natuurlijk geen goed idee. Het is een verboden wapen en daar wil ik hem niet mee opzadelen. Daarom heb ik besloten hem aan het museum te schenken.”
Piet Konijnenburg werd bij de razzia van 10/11 november 1944 opgepakt en naar Duitsland gevoerd. Tegen de tijd dat de geallieerden hem bevrijdden kreeg hij het aanbod om dienst te nemen in het Amerikaanse leger. Hij werd gestationeerd in Parijs waar hij Duitse krijgsgevangen moest bewaken. Na ongeveer een half jaar moest hij uniform en wapen inleveren, hij kon naar huis. De bajonet heeft hij achtergehouden als oorlogssouvenir.
details
- Inventarisnummer
- 9597-A-B
- Eigen nummer
- 2292
- Afmeting
- hg 29,2 / br 7,0 (A)
- Trefwoorden
- Amerikaanse leger bajonet Geallieerden mes militaire razzia steekwapen steken uitrusting vechten
- Namen
- konijnenburg
- Datum/periode object
- 1940.00.00 - 1945.00.00 (schatting)
- Gebeurtenis
- 1940.05.10- 1945.05.05
- Plaatsen
- Parijs
- Materialen
- leer metaal textiel
- Thema's
- Razzia
- Datum of periode
- Nov 10, 1944 Jul 1, 1945