Over snoek en aardappelschillen.
In de wintermaanden van 1945 was de voedselsituatie in de grote steden in westelijk Nederland bijzonder slecht geworden. De dagelijks beschikbaar hoeveelheid levensmiddelen, zo die al in de winkels verkrijgbaar was, was absoluut onvoldoende, om een menselijk lichaam in stand te houden. Iedereen probeerde dan op welke manier dan ook er iets bij te krijgen. Voor de gewone man zonder ruilmiddel of veel geld, was dit een zware opgave. De prijzen, die op de zwarte markt betaald moesten worden, waren van een gewoon loon niet op te brengen. Er werd dan ook op grote schaal echt honger geleden, en veel mensen werden ziek door ondervoeding of kwamen zelfs om. Ook in ons gezin was de situatie, nadat de extra voorraad, die de voedseltocht naar Overijssel had opgeleverd, was uitgeput, zeer nijpend geworden. Mijn vader had als belastingambtenaar in de buitendienst, controleur loonbelasting, een grote relatiekring, die hem desgevraagd zeker zou willen helpen. Hij vond echter, dat hij als ambtenaar dit niet kon doen om zijn onafhankelijkheid niet op het spel te zetten. Toen hij echter van de heer Roest uit Rhoon, een aannemer, die flink verdiende aan opdrachten voor de bezetter, een uitnodiging ontving om met zijn gezin een keer te komen eten, bij hem thuis te Rhoon, kon vader dit niet meer weigeren. Zo gingen wij gevieren te voet op weg naar Rhoon, door de Maastunnel, langs de Waalhaven en tenslotte via de Groene Kruisweg. De ontvangst was grandioos. Hier kende men de hongersnood nog niet. Er was van alles volop, bloemige aardappel, groenten, fruit. Als specialiteit werd er gestoofde snoek opgediend. Deze was afkomstig van de geïnundeerde landerijen rondom Rhoon. De Duitsers hadden, om geallieerde luchtlandingen te bemoeilijken, grote percelen in de omgeving van de grote steden onder water gezet, en daarin nog grotere hoeveelheden houten palen rechtop geplaatst als afweer tegen zweefvliegtuigen en parachutisten. In deze ondergelopen weilanden bleek de snoek welig te tieren. Bij het afruimen kwam mijn moeder in de keuken en zag daar een emmer met aardappelschillen. Thuis aten wij al lang de aardappelen in de schil, maar hier in Rhoon was dat niet nodig. Er werd nog dik geschild ook. Ma vroeg, of wij deze schillen mee konden krijgen, wat natuurlijk niet geweigerd werd. Na enige tijd werd de terugtocht aanvaard. Beladen met tassen aardappelschillen en andere goede gaven, gingen wij weer te voet terug naar Blijdorp. Het laatste gedeelte van de tocht moest in hoog tempo worden afgelegd, omdat wij vóór zes uur binnen moesten zijn. Dan begon de avondklok (sperrzeit). Met de familie Roest was afgesproken, dat zij voortaan de aardappelschillen zouden bewaren, die ik dan éénmaal per week zou gaan ophalen. Dat heb ik geweten. Op de fiets, inmiddels zonder banden, want die waren versleten en vervanging was niet meer te krijgen, door de Maastunnel en over de treinrails, die in het havengebied van Rotterdam-Zuid overal kris en kras over de rijweg liepen, was het een hels karwei. Ik heb dit dan ook maar een paar maal gedaan, want toen mijn fiets gestolen was, was het niet meer te doen. Geleidelijk kwamen ook de noodrantsoenen beschikbaar via het Zweedse Rode Kruis en daarna de voedseldroppings door de geallieerde luchtmacht, die enige uitkomst brachten.
In de winter van 1945 heerste er absolute voedselschaarste. Als belastingambtenaar buitendienst was de verleiding te groot om bij een klant (aannemer), die foute opdrachten aannam, te komen eten in Rhoon. Er was volop te eten, met als hoogtepunt gestoofde snoek die uit het gebied kwam dat onder water was gezet. De aardappelschillen mochten eens per week worden opgehaald.