EEN VERHAAL VAN KATENDRECHT
JELLE- dat is de naam van de persoon in dit relaas.
Jelle was postbode en dat is hij zijn leven lang gebleven.
Nu moet men bij het woord postbode niet denken aan de jongelui van deze tijd die de post bezorgen. Dat zijn meestal heel jonge mensen die dit werk doen om iets bij te verdienen. Ze zijn nonchalant en naar deze tijd gekleed, de jongen met een half blote rug en de jongedame met een blote buik en zichtbaar naveltje.
Maar in de tijd van Jelle was postbode, je zou haast zeggen, een waardig ambt. We spreken dan over de jaren 30, 40, 50 van de vorige eeuw.
Jelle bezorgde niet alleen post maar inde ook kwitanties, en hij nam van een ver gelegen adres ook wel betalingen mee naar kantoor. De andere dag bracht hij dan plichtgetrouw het reçu van betaling op dat adres terug.
Zelfs als hij een brief en geld meekreeg, plakte hij stipt de postzegel erop om daarna de brief ook nog te posten.
Zo iemand was dan ook duidelijk als postbode herkenbaar in het straatbeeld van die tijd, met zijn donkere uniform en een pet waarop de koperen letters PTT goed zichtbaar waren aangebracht.
Of het nu warm of koud was, het uniform was keurig gesloten, een vouw in de pantalon, en de pet correct op het hoofd. Van hogerhand werd streng gelet op dat correcte uiterlijk!
Bij slecht weer sloeg de postbode een ruime stoffen cape om de schouders, zodat de tas met post mooi droog bleef.
Aan één van de knopen van zijn uniform of cape was een schildje bevestigd waarop zijn persoonlijke nummer duidelijk vermeld stond, voor het geval er klachten tegen hem mochten zijn.
In die dagen werd je post nog tweemaal per dag bezorgd, eenmaal ’s morgens, eenmaal ’s middags. Je kon je klok erop gelijk zetten.
Iedereen in Katendrecht kende Jelle de postbode, en Jelle kende iedereen bj naam en toenaam.
Als Jelle op zijn ronde onder de laadruimtes van de pakhuizen op de Sumatraweg liep en een Beppie of een Annie vroeg of er nog post voor haar was, gebeurde het vaak dat ze ook maar gelijk de post voor haar collega’s meenam. Dat meegeven was eigenlijk niet toegestaan, maar alles kwam altijd keurig terecht daar op Katendrecht. Nooit is daarover een klacht bij Jelle’s chefs binnengekomen.
In de zogenaamde betere wijken, zoals Blijdorp, kwamen klachten vaker voor. Maar de bewoners van het geïsoleerd gelegen Katendrecht waren van een ander slag. Als er wat de regelen viel, dan deden ze dat onderling. Mensen die anderen verlinkten of bedonderden werden meestal naar de plaatselijke normen berecht.
Tegen pottenkijkers van buiten vormden ze één blok. Hun eigen levenswijze wisten ze te behouden door niet op te vallen en alle problemen binnenshuis te houden.
Het ogenschijnlijk snel verdiende geld werd bij ziekte of tegenslag ruimhartig gedeeld. Jelle kon daar glimlachend voer vertellen.
Maar Jelle had nog een ander uniform dan dat van de PTT. In zijn vrije tijd zette hij zich geheel in voor het Leger des Heils.
Tegen Kerstmis ging het Leger op pad, gewapend met de collectebus. Jelle ging natuurlijk naar zijn Katendrecht, waar hij heel goed bekend was met de jungle van de toenmalige samenleving. In die wereld van bars en cafés, van danszalen en tingeltangels, wist hij de weg als geen ander.
Jelle haalde in z’n eentje 650 oude Nederlandse guldens op , een ongelooflijk bedrag in die tijd, toen een nieuwe Ford negenhonderd kostte!
Jelle de postbode was, zoals al zijn collega’s, stipt in het werk en gezagsgetrouw. Wie hoger in rang was sprak je niet zomaar aan met Piet of Henk, maar met ja chef, nee chef. Het “zeg maar Piet of Henk”was er in het bedrijf niet bij. En of je bevorderd werd of opslag kreeg hing ook af van het correct benaderen van degene die hoger in rang was.
Vanzelfsprekend deed je ook niet iets dat buiten je opdracht lag. Naar eigen inzicht handelen was helemaal uit den boze. En toch stond Jelle op zekere dag voor de keuze: zelf handelen, of de ogen even sluiten en niets doen.
Op een dag in 1942 had zijn chef tegen Jelle gezegd: “Je moet ook vanavond in dienst komen om te sorteren. Een collega is uitgevallen en de post moet toch op tijd gesorteerd zijn.” Erg plezierig vond Jelle die avonddienst niet, want dat was binnendienst en hij was liever bij weer of geen weer buiten in ‘zijn’ wijk Katendrecht. Maar hij hoorde zichzelf zeggen: “Ja chef, het komt in orde.”
Zo stond Jelle die avond tussen zijn collega’s aan de sorteertafel. Soms keek hij tersluiks naar de grote klok aan de wand, die naar zijn gevoel tergend langzaam voortging. Die grote berg post wilde maar niet slinken.
En dan krijgt Jelle een briefkaart in de hand. Op het moment dat hij die op de juiste sorteerplek wil leggen ontstaat er plotseling in hem een soort kortsluiting. Hij leest in een flits de in grote hanepoten geschreven tekst: “Die vuile rotjoden op de Rotterdamsedijk in Schiedam luisteren nog steeds met hun eigen radio naar Engeland”. En Jelle ziet ook dat de briefkaart geadresseerd is aan de S.D. in Rotterdam. Maar de afzender is een hem goed bekend adres uit zijn fijne wijk Katendrecht.
Jelle’s talmen met de briefkaart is niemand aan de sorteertafel opgevallen. Zonder na te denken stopt hij de briefkaart in zijn zak.
Rond negen uur is het werk gedaan en door de verduisterde straten zoekt hij zijn weg naar huis. Onderweg tobt hij over het ongehoorde dat hij gedaan heeft: het ontvreemden en meenemen van een poststuk.
Had hij er niet beter aan gedaan met zijn chef te overleggen, zo hoorde dat toch? Maar iets in hem zei “nee”.
Hij voelde in zijn zak of dat ellendig ding er nog was.
Laat diezelfde avond heeft Jelle bij mijn vader aangebeld en met hem overlegd wat te doen. Ze zijn samen tot het volgende besluit gekomen.
Vader zou de kaart in handen spelen van die Joodse familie die de Katendrechtse afzender bij de S.D. had willen aangeven. En zo is ook geschied.
Nog vele jaren heeft Jelle de afzender van die kaart regelmatig in Katendrecht ontmoet, en hem altijd normaal joviaal gegroet.
Maar in 1942 wist Jelle nog niet dat zijn grote kennis van de wijk hemlater nogmaals in moeilijkheden zou brengen……
P.M.
De naam Jelle is gefingeerd.
De persoon in kwestie was de heer Spitze.
Het huisnummer aan de Schiedamsedijk is mij bekend.
De afzender van de briefkaart is mij ook bekend, evenals zijn toenmalig adres op Katendrecht.
De Joodse fam. was de fam. Bilserbeek.
Handtekening:
(Leonardus de Groot)
Maakte waarschijnlijk deel uit van het project "Ooggetuigenverslagen". Verhaal van een postbode, die een kaart aan de S.D. verduisterde en zo arrestatie van een Joodse familie voorkwam. Namen van de postbode en de verrader zijn bij de schrijver bekend.