In het najaar van 1944 was ik 14 jaar en de mensen in Rotterdam leden honger, dat kwam door de spoorwegstaking die door de regering in Londen bevolen was. Veel Rotterdammers gingen ‘de boer op’ om vooral aardappels te bemachtigen. Het was wel gevaarlijk, maar eindelijk mocht ik van m’n vader en moeder toch ook op hongertocht gaan.
Andere jaren lag een er een voorraad aardappels op zolder om de winter door te komen, maar deze keer kon mijn vader daar niet voor zorgen. We hadden het thuis niet breed en ik kreeg f 25.- mee en een juten zak. Mijn zus was nog in het bezit van een fiets zonder banden en zodra de ochtendspertijd (tussen 6 uur ’s morgens en acht uur ’s avonds mocht niemand buiten komen!) voorbij was, ging ik ratelend op weg in de richting van de Betuwe. Het was niet koud maar ik had wel honger. Het fietsen door de stad van de Aelbrechtskade af naar de uitvalsweg op Zuid ging niet zo vlot en ik was al een halve dag kwijt voordat ik bij de brug over De Noord arriveerde die gelukkig niet afgesloten was..! Wel stonden er een paar landwachters te controleren maar die hadden niet veel te doen want je zag geen hond, heel de weg die nu A15 heet, was uitgestorven. Er reden ook geen auto’s.
In de buurt van Schelluinen liep ik een paar maal het erf van een boerderij op om te vragen of er aardappels te koop waren maar kreeg steeds nul op rekest. Ik werd moe en had honger en bij een volgende boer vroeg ik om een slaapplaats. Na een paar weigeringen, kwam ik eindelijk toch bij een boer die zei dat ik wel in de hooischuur mocht slapen, maar eerst kreeg ik een paar boterhammen..!! Toen die op waren moest ik m’n zakken leegmaken om te laten zien dat ik niets bij me had waarmee ik een vuurtje kon stoken, waarna hij me naar de schuur bracht waar ik heerlijk in het hooi heb geslapen zonder het geluid van overvliegend bommenwerpers en het gedreun van het afweergeschut te horen. De volgende morgen was ik lekker uitgerust en kreeg ik weer twee boterhammen waar ik heel blij mee was en trok ik weer verder op de ratelende fiets; steeds weer liep ik een erf op maar overal ving ik bot, totdat ik tussen Geldermalsen en Tiel bij een boer kwam van wie ik de zak mocht vullen met valappels. Nou, ik blij want ik was alles al meer dan zat en zag echt geen kans ergens aardappelen te kopen, dus ging ik terug met met de volle zak op de bagagedrager waarbij het steeds mis ging: hij bleef niet liggen en van armoe ben ik toen maar gaan lopen, wat anders?
Ik kwam tot Alblasserdam en het was bijna 8 uur in de avond en ik moest daar ergens een slaapplaats vinden want het was bijna spertijd en dan mocht je immers niet buiten zijn…. De Duitsers waren daar erg streng in, je werd zo opgepakt en dan kreeg je een pak slaag. Het was stil op straat maar gelukkig zag ik een man lopen aan wie ik vroeg of hij ergens een plaats wist waar ik zou kunnen slapen. Hij keek me onderzoekend aan en ik dacht dat wordt niks want ik zag er niet uit..!! “Wat ben je van je geloof, jongeman?” vroeg de man. “Gereformeerd, meneer,” antwoordde ik naar waarheid. “Kom dan maar mee!” en we liepen een paar straten door en kwamen toen aan de achterkant van zijn huis waar ik de fiets met de kostbare lading kwijt kon. Binnen kreeg ik te eten en na een “je zult wel moe zijn” bracht de man me naar een kamertje waar een bed stond met kraakheldere lakens waarvan ik het eigenlijk zonde vond dat die vuil werden.
De volgende morgen kreeg ik weer te eten maar voordat ik vertrok vroeg ik aan die aardige meneer “Wat zou U doen als ik op Uw vraag hervormd of rooms had geantwoord?” “Nou, dan had ik je laten staan!” zei die aardige meneer uit de Middeleeuwen……! De landwachters op de brug lieten me gewoon passeren en thuis waren m’n vader en moeder blij dat ik weer heelhuids terug was…! De rest van het jaar hebben we heel wat appelmoes gegeten….!