De bedenkster van de "bevrijdingsrok" was de verzetsstrijdster Mies Boissevain-van Lennep (1896-1965) die het vrouwenkamp van Ravensbrück heeft overleefd.
Zij zocht na de Bevrijding een symbool voor de vrouwelijke kant van de wederopbouw. Het werd de Nationale Feestrok, die iedere vrouw zelf kon maken. De lapjes op de Feestrok waren zoveel mogenlijk "echt" een stukje van het hemd dat een vader of een geliefde in het kamp had aangehad, een stukje van de jurk die gedragen werd tijdens de hongertocht. Het dragen van zo'n rok kostte sommige vrouwen daarom wel moeite, want het was toch slecht om te feestvieren in zulke beladen lapjes. Als het aan Mies Boissevain had gelegen hadden alle vrouwen en meisjes vanaf 5 Mei op Nationale Feestdagen een kledingstuk gedragen dat was samengesteld uit oude lapjes.
Er kwamen allei ricjtlijn hoe de Bevrijdingsrok eruit moest zien. De lapjes moesten bijvoorbeeld op zo'n manier op een oude rok worden genaaid dat de ondergrond verdween en er een nieuw kleurrijk geheel ontstond. Alleen de zoom moest altijd uit effen punten bestaan. Daarop moest men allereerst, middenvoor 5 Mei 1945 borduren, en vervolgens op de punten de data van de Nationale vieringen waarop de rok zou worden gedragen. Ook zouden er persoonlijke data van persoonlijke herinneringen worden aangebracht.
Kaatje Mol vervaardigde in voorjaar 1948 in Hekelingen haar feestrok. De feestrok heeft een oranje tailleband, en onderaan oranje punten met blauw geborduurde jaartallen. Langs de linkerzijde een sluiting met drukknopen en twee haken en ogen. De rok is gemaakt van een oud laken, met fragmenten van de Nederlandse vlag, de doopjurk van mevrouw Mol die in de oorlog vermaakt werd tot een blouse, de belijdenisjurk van mevrouw Mol, een stuk van het overhemd van haar broer en een stukje van de bruine jurk die mevrouw Mol droeg als handschoenbruid van haar buurman Jan Stip.