Mei 1940
Ik zie een vliegtuig aankomen bij de Kralingse plas. Het waren Duitse vliegtuigen die bommen gooiden. Ik ging direct naar huis. Ik moest over een bruggetje over de Boezem. Bij de Boezem had je een schuilkelder. Terwijl ik midden op de brug stond kwam er een bom naar beneden. Ik stond aan de grond genageld. Een man riep nog: "kom hier", maar ik kon niet bewegen. De bom viel zo'n 50 meter van mij vandaan. Hij plofte langs de waterkant in het gras. Toen ik van de schrik bekomen was wilde ik zo snel mogelijk naar huis, naar mijn ouders. Wij woonden op de Lange Waranda bij de Boezemsingel. Toen ik thuis kwam ging ik direct naar boven. In de voorkamer was niets aan de hand. Er lag een boek van mijn vader op tafel, dus hij was niet thuis. Ik ging kijken bij de achterkamer, maar daar stond alles in lichterlaaie. Ik werd razend en van woede greep ik mijn uniform en gooide dit in de vlammen. Geschrokken rende ik de trap af, maar halverwege stortte de trap in elkaar en moest ik het laatste stuk springen. Waar nu naar toe?
Naar mijn broer Zier, maar deze was een bakkerswagen aan het laden met huisraad. Ik raadde hem aan naar de Kralingse plas te gaan want daar vluchtten de meeste mensen heen. De Duitsers lieten hun bommen pas na de Kralingese plas vallen. Ik heb daar nog rondgekeken of ik mijn ouders zag. Op een gegeven moment werd het mij te veel en stortte ik in elkaar. Toen ik bijkwam stonden er mensen om mij heen. Daar was ook het buurmeisje bij en ik vroeg aan haar of zij mijn vader had gezien. Zij zei dat mijn vader de deur uit was gegaan, maar dat hij niet naar de schuilkelder was gegaan. Vanaf daar ben ik gaan dwalen door de stad. Eerst naar de school waar ook veel mensen heen gevlucht waren. Ik zag een paar vrouwen naar een woning gaan. De deur stond open. Één van die vrouwen was mijn moeder. Zij wilden naar binnen gaan maar het huis stond in brand. Ik zei hen dat ze naar het Kralingse plas moesten gaan. Daarna ben ik verder gaan zoeken bij bekenden in de stad of zij wisten waar mijn vader was. Vervolgens ben ik terug gegaan naar de kennissen waar mijn moeder was. Ik zei dat mijn moeder via het noorden naar het westen moest gaan naar mijn zus Agaath. Daar was nog niets aan de hand.
In de stad stond een school en de grote kerk, de Sint Laurenskerk in brand. Enkele bommen zijn ook op de Coolsingel gevallen. Ik ging kijken of ik kon helpen. Mensen liepen verdwaald rond in pyjama's e.d. De bommen bleven vallen. Ik heb enkele mensen kunnen helpen om uit de puin te komen. Deze beelden bleef ik maar zien. Vandaar ben ik naar het westen gegaan, waar ik kwart over elf aankwam. Daar ontmoette ik Marie en Klaas, Willem, Lauw en Jan en mijn ouders. Mijn moeder had onderweg een man ontmoet die vroeg of hij met mijn moeder mee kon gaan, want hij was militair en wilde onderduiken. Hij is meegegaan naar mijn zuster en heeft daar kleding gekregen van mijn zwager Willem. Daarmee kon hij terug naar Gelderland. 's Avonds ben ik naar de Coolsingel gegaan om te kijken of nog mensen geholpen konden worden. Daar trof ik vele gewonden. Een vrouw met een baby en een vrouw gewond aan haar armen. Ik vroeg aan een militair die kotste van de vele slachtoffers of ik mee kon om die vrouwen op te halen. Ik heb hulp gevraagd voor mijn grootmoeder, omdat zij niet kon lopen. Zij is met een Rode Kruisauto naar Den Haag gebracht. Moe ben ik toen naar het huis van Agaath gegaan.
Verteller heeft een enorme traumatische ervaring overgehouden aan het bombardement van Rotterdam in 1940. Jaren later heeft hij dat vastgelegd op een olieverf schilderij. Het huis waar hij als jongeman woonde met zijn ouders werd gebombardeerd. Hij kon zelf ontkomen en is toen op zoek gegaan naar zijn familie, die hij thuis niet meer aantrof. Na een lange zoektocht vond hij zijn familie.