Er was een buurvrouw, afkomstig van de eilanden, Sommelsdijk, die had vlak voor de hongerwinter en voor dat er geen vervoer meer was nog een paar mud aardappelen van haar ouders gekregen. Zuinig zijn met eten was zij niet gewend, Mama kreeg haar aardappelschillen! En maakte daar met een paar beentjes, die ze bij de slager nog had kunnen kopen, en een heel klein beetje bruine bonen, toch een lekkere soep van!! Zo heb ik het nooit meer gegeten. Ja, honger maakt rauwe bonen zoet. Er waren hongertochten. Men ging met bijv. lakens, juwelen, ja alles van waarde, de boer op en probeerde dan dat voor eten te ruilen, men moest op de duur heel ver want dichterbij was niet veel meer. Sommige boeren waren natuurlijk netjes en vroegen niet te veel, veel gaven zo maar wat mee, maar er waren er ook die veel te veel vroegen. Wij hadden nog verre familie in IJsselmonde, daar ging mama nogal eens heen en kwam altijd met iets terug. Met het trammetje uit de Rozestraat. Op een keer reed de tram niet meer in de stad, ze moest lopen over de Maasbruggen met 2 zware tassen en was natuurlijk ook al niet meer fit. Er was controle op de bruggen. Vaak werd het eten dat je met veel moeite bij elkaar had gekregen, door de Duitsers gevorderd. Afgenomen. Ma zakte op de brug in elkaar. Ze had groente en ook een fles melk bij zich. Maar ook zij bofte, een soldaat hielp haar, liet haar even uitrusten en zij mocht verder met haar eten.
Zo zijn er nog veel dingen gebeurd. Er zal me nog veel meer te binnen schieten. Opa Bello, die op het laatst ook geen werk meer had, halve dagen want er was ook voor de Duitsers niet veel meer om brood van te bakken. Hij zat hele dagen met ons op de Heemraadsingel steenkool te kloppen. Die Singel was geteerd en op sommige plekken zat dan nog wat stukjes steenkool en teer, dat kon je goed gebruiken voor in de kachel want kolen hadden we ook al niet meer en het was koud. Soms was er ruzie met andere mensen om het beste plekje want op sommige plekken zat veel meer. Je moest maken dat je er vroeg bij was. Heel veel bomen zijn toen ook gesneuveld, dat moest wel stiekem gebeuren, want het mocht natuurlijk niet. Ook ging opa op een gegeven ogenblik vuil ophalen. Dat gebeurde ook niet meer en men had toch nog wel wat vuilnis. Dat lag dan op straat. Pa had een handkar gehuurd en voor een dubbeltje, geloof ik, ging hij in de buurt het vuil ophalen. Iedereen probeerde er wat van te maken. Een feit is dat in die oorlogstijd de mensen veel saamhoriger waren en nog eens wat voor elkaar deed. De razzia in November, ik dacht de 11e. Pa had een auszweis omdat hij bakker was en weleens ’s nachts aan het werk moest. Hij was die nacht gewoon naar zijn werk gegaan in de Volmarijnstraat [hij werkte toen al niet meer in de beschuifabriek want beschuit was er niet meer]. Hij was overgeplaatst naar de broodfabriek. Om half vijf werd de hele buurt afgesloten en de fabriek lag daar net buiten Duitse soldaten kamden de hele buurt uit, alle mannen en jongens tot 40 jaar [geloof ik] werden opgepakt om naar Duitsland te gaan werken. Alle huizen werden doorzocht of er nog mannen waren. Ik hoor nog mijn moeder zenuwachtig in haar beste Duits zeggen, toen er bij ons aangebeld werd. "Mein Mann nicht da, er arbeiten in Fabrik.'' We waren allemaal doodsbang. Mijn vader wilde net naar huis gaan, toen hij hoorde van die razzia. Hij deed zijn witte bakkerspak weer aan en toen ook daar gezocht werd was hij aan het werk, brood bakken, ook voor de duitsers. Zo bleef hij buiten schot, hij stuurde een jongetje uit de buurt naar ons huis om te zeggen dat hij veilig was maar voorlopig nog niet thuis kwam. Hij durfde pas de volgende dag naar huis. Nog later werd er helemaal geen brood meer gebakken en moest hij natuurlijk erg voorzichtig zijn want de kans dat hij alsnog opgepakt zou worden was erg groot. Hij is gelukkig altijd bij ons gebleven.