De eerste oorlogsjaren leven veel Nederlanders door alsof de oorlog ze niet aangaat, vervelend, maar niet veel aan te doen. Er zijn enkele, weinig professionele, probeersels tot verzet.
Omdat de bestaande verzetskrantjes niet naar zijn zin zijn, begint Thoenes, een kweekschoolleerling er zelf een, ‘de Beursbengel’, genoemd naar de klok in de Beurs. Hij schrijft wat volgens hem echt met de joden gebeurt en dat de oorlog nog wel even kan duren en daarnaast veel politieke mopjes.
In februari 1943 wordt Piet opgepakt. Zijn moeder en zijn oudste zus zijn solidair en gaan mee. De communistische jongste zus is al aan het begin van de oorlog ondergedoken.
Piet wordt verhoord op de Heemraadsingel en verblijft daarna een maand aan het Haagse Veer in een isoleercel waar dag en nacht licht brandt. Hij wordt steeds hardhandig verhoord, maar houdt zich van de domme.
Hij krijgt ‘Schutzhaft für Kriegsdauer’.
In maart komt hij in Kamp Vught. Eindelijk daglicht. Moeder en zus zijn ook in Vught.
Piet spreekt goed Duits, dat maakt onderhandelen voor goede baantjes gemakkelijker. Al die tijd werkt de post werkt gewoon door. Er komen brieven en pakjes. Wie pakjes heeft, kan kamppersoneel omkopen en goede baantjes krijgen.
Piet zegt dat hij MTS’er is en zo kan hij bij het Philipscommando komen. Hij moet scheerapparaten controleren en hij krijgt eten, de zogenoemde Philiprak.
Mei 1944, het eerste grote transport vanuit Vught naar Duitsland, per goederenwagons, veertig man per wagon naar Dachau. Heel anders dan Vught: enorme kazernes, eindeloze binnenplaatsen, swastika’s als molenwieken.
Dachau is een soort Durchgangslager geworden. Gevangenen worden doorverkocht aan de industrie. Piet wordt met tachtig Nederlanders overgeplaatst naar Kottern, dat hoort bij Kamp Dachau. Het beloofde landelijke fabriekje blijkt een grauwe kazerne van Messerschmidt, de vliegtuigfabriek. Honderden arbeiders, alle nationaliteiten. De gevangenen slapen op zolder, daar is het vies, vol, en donker. Luizen bij duizenden, van alle soorten.
Tijdens een aanval moet iedereen de kelder in. Het hele gebouw staat in lichterlaaie. Piet rent naar buiten, de helling op. Hij is vrij. Hij kijkt rond waar hij heen moet. Hij kijkt naar zijn streepjespak, zijn klompschoenen en gaat terug naar beneden. Later op appèl is iedereen er.
Piet moet terug naar Kamp Dachau, dat was ingesteld op honderden mensen, maar er zijn er nu duizenden. Per bed drie tot vier mensen.
Op 29 april 1945 wordt Dachau bevrijd. Er komen transporten naar huis voor alle nationaliteiten, behalve voor Russen en Nederlanders.
Het is even rustig in het net bevrijde Dachau. De mensen zitten voor de barakken en praten, praten. Piet weegt 35 kilo. Van die tijd is dit portret.
Op een dag zijn er toch vrachtauto’s voor de Nederlanders.
Terug in Rotterdam blijken er anderen in huis te wonen en het is leeggestolen. Wat later komen zijn zussen terug. Zijn moeder niet.