Amsterdam 16 maart 1945
Geachte Mevrouw Hooftman,
Beste Pé,
Mede namens mijn vrouw dank ik U langs dezen weg zeer hartelijk voor de gelukwenschen die wij bij de geboorte onzen zoon van U mochten ontvangen. Moeder en zoon maken het gelukkig opperbest. Hij woog bij de geboorte 3350 gram en na iets te zijn teruggeloopen is hij thans bijna 4000 gram.
Gelukkig kan Lies hem zelf voeden. Dat is een zegen, want hoe we er anders mee hadden aangemoeten zou ik niet weten. Ook voor Lies kan af en toe alhoewel het uiterst moeilijk gaat, nog eens iets op de kop worden getikt.
Voor de rest is het hier veel rustiger dan in den Haag t.a.v. het directe oorlogsgebeuren. Van Mackenzie?, die deze brief mede zal nemen, vernam ik bijzonderheden over den Haag. Het is wel heel erg. Van den Haag is na den oorlog al niet veel meer overgebleven. Verder zijn ook hier ten stede razzia’s en dergelijke zaken. Ik ga dan ook niet meer dan hoogstnoodig is naar buiten.
Met Ton en Riek hebben we nog regelmatig contact. Meestal gaan we daar voor een nacht heen en blijven dan slapen of zij doen hetzelfde bij ons.
Jan Stapel was dezer dagen ook nog even in Amsterdam. Hij heeft het er op gewaagd en het is gelukkig goed gegaan.
Werken doen we practisch heelemaal niet meer hetgeen aan een kant maar erg gelukkig is want er zijn zoveel karweitjes op te knappen in huis dat nu er anders geen tijd meer voor zouden hebben. Toch zal ik den dag zegenen dat we weer normaal aan de slag kunnen gaan, want dit soort leven bevalt toch heelemaal niet.
Ontvangt U verder ook van mijn Ouders de groeten en wilt mijn groeten overbrengen aan Garralt en Jan Zwart.
Dan sluit ik met het allerbeste en een spoedig gelukkig weerzien.
Aart